Over stichtingsmythes en Amerikaanse tradities: gedachten bij de Vierde Juli

Elke staat heeft een ‘founding myth’, een stichtingsmythe, een verhaal waarin wordt verteld hoe die staat ontstond en wat die staat symboliseert en uitdraagt. Zo ’n founding myth is onvermijdelijk altijd ook een founding lie: de waarden die staten geacht worden uit te dragen worden teniet gedaan door het gedrag dat staten nu eenmaal ten toon spreiden om hun macht te verdedigen te versterken en te rechtvaardigen. De founding myth is wat de staat wil dat we geloven. De realiteit wordt erdoor deels versluierd, deels recht gepraat.

De founding myth is tegelijk maar al te vaak iets waar ook kritische, radicale en linkse mensen naar verwijzen als de staat wreedheden begaat, iets wat staten onvermijdelijk doen. De redenering is dan: ja, staat X voert agressieoorlogen, onderdrukt de oppositie, vertrapt de mensenrechten, terroriseert vluchtelingen… maar dat is eigenlijk in strijd met waar die staat eigenlijk voor staat. Al dat nare gedrag is atypisch en staat haaks op de founding myth. Terug naar de oorsprong, dan komt het goed. Het is een argumentatie die ernstig te kort schiet en de historische werkelijkheid geen recht doet.

Glasheldere voorbeelden komen vandaag de dag met scheepsladingen tegelijk binnen vanuit de Verenigde Staten. Ja, de autoriteiten van dat land misdragen zich schandelijk. De terreur tegen migranten – kinderen opsluiten in kooien en andere faciliteiten, in concentratiekampen in feite – is een wel heel indringend voorbeeld. Maar, zo luidt de reactie van te veel critici van deze wandaden – dit is allemaal niet ‘waar Amerika voor staat’. Deze wreedheden zijn ‘on-Amerikaans’. Zangeres Alicia Keys riep bijvoorbeeld afgelopen zaterdag tijdens de protesten tegen het opsluiten van migrantenkinderen op om “de ziel van onze natie te redden” (1). Ook hier wordt menselijkheid tot de essentie, de ‘ziel’, van ‘Amerika’ uitgeroepen.

De implicatie is dat de VS terug moet keren tot haar ware, nobele zelf: een democratisch land dat gastvrij opvang biedt aan wie vlucht voor vervolging, een land dat immigranten die helpen dat land op te bouwen door de handen uit de mouwen te steken, een warm welkom bereidt. Een oase van vrijheid en rechtvaardigheid, een land waar de rest van de wereld een voorbeeld aan mag nemen. Welnu, dat ware, nobele zelf is mythologisch, het heeft nooit daadwerkelijk zo bestaan. Hier zien we de founding myth van de Verenigde Staten in vol bedrijf. Want het is het verhaal dat de VS over zichzelf vertelt, waar al deze vrijheidslievende pretenties in verwoord zijn.

Het is gepast om uitgerekend op 4 juli, de Onafhankelijkheidsdag van het land, hier even bij stil te staan. Die datum, op 4 juli 1776 om precies te zijn, verscheen de Declaration of Independence, de Onafhankelijkheidsverklaring, het symbolische stichtingsdocument van de Verenigde Staten. Wat drukte die Onafhankelijkheidsverklaring uit? Wie verklaarden zich onafhankelijk, waarvan en vooral waarom? En wat zegt het over het land dat langs deze weg werd gevormd, de staat die er symbolisch werd gesticht?

In de vroege zeventiende eeuw vormden Britse kolonisten vestigingen aan de oostkust van het Noord-Amerikaanse continent. Deels waren het godsdienstige dissidenten, steile Calvinisten, de zogeheten Puriteinen, op de vlucht voor vervolging en vastbesloten een maatschappij te vormen waarin hun interpretatie van het Christendom maatgevend en bindend zou zijn. Het kwam neer op vervanging van de orthodoxie waar ze voor vluchtten door een andere orthodoxie. De City on the Hill waar Amerikaanse nationalistische retoriek graag naar verwijst, was in de praktijk geen stad van vrijheid, maar een snoeiharde theocratische dictatuur. De plek waar dit gebeurde is wat later New England ging heette, in het bijzonder de huidige staat Massachussetts.

Deels echter kwamen kolonisten uit andere motieven: commerciële ambities. Dat was de drijvende kracht van de kolonisatie meer naar het Zuiden, in de huidige deelstaat Virginia. Daar werd onder koninklijke protectie een plantagekolonie opgezet. Ook daar was vrijheid ver te zoeken, zowel in de motivatie als in de praktijk. Hier gold het gezag van een gouverneur als hoogste autoriteit, en geldelijk gewin als hoofdmotief. Dat ging aanvankelijk stroef. Niet iedereen werd erg enthousiast voor het soort zware arbeid dat verricht diende te worden om tabak te kweken. Daar werd iets op gevonden, maar dat komt later. Hier is het vooral belangrijk dat, noch in het theocratische Massachussetts, noch in het commercieel-royalistische Virginia, vrijheid en democratisch bestuur tot de grondslagen van de koloniale maatschappij behoorden.

Uiterst belangrijk is ook wáár deze maatschappijen werden gevormd, en hoe. Waar: in een relatief dichtbevolkt deel van wat nu de VS is. Dichtbevolkt met oorspronkelijke bewoners die in dorpen en kleine steden leefden, complexe vormen van land- en tuinbouw bedreven, zichzelf vanuit plaatselijke dorpsgemeenschappen, soms verenigd in federaties bestuurden, De grond was daarbij veelal in gemeenschappelijk bezit, of preciezer gezegd: wie de grond bezat was een tamelijk zinledige kwestie. Mensen en gemeenschappen hadden gebruiksrecht op de grond, geen absoluut bezitsrecht.

Welnu, de kolonisten, zowel in New England als in Virginia, vestigden zich te midden van dit type inheemse gemeenschappen. Ze profiteerden daarbij van een enorme tragedie. Eerdere Europese bezoekers – soms deelnemers aan mislukte kolonisatiepogingen, soms verkenners voor latere kolonisatie – hadden ziekten meegenomen die onder de inheemse bevolking onbekend waren. Die ziekten verbreidden zich bliksemsnel en leidden tot enorme sterfte. De Puriteinen in Massachussetts troffen dan ook een vrijwel ontvolkt gebied aan. Ze zagen hoe dat kwam en dankten hun Schepper voor zoveel goedertierenheid: het land werd vrijwel leeg opgeleverd!

Maar al snel stuitten ze op overlevende inheemse gemeenschappen, waartegen ze met de grofste meedogenloosheid optraden. Inzet: de zeggenschap over het land. Daarbij hanteerden de kolonisten het in vroeg-kapitalistisch Europa al gangbaar wordende absoluut eigendomsrecht. Dat wilden ze opleggen aan de inheemse gemeenschappen die daartegen fel weerstand boden. Kolonisten, hun bestuurders en hun Britse beschermers, trachtten landverkoop te forceren. Waar inheemse gemeenschappen het spel onvoldoende meespeelden, werd overgegaan tot veroveringsoorlog. Of, als koloniale provocaties leidden tot desperate verzetsdaden, aanvallen op kolonisten en dergelijke, werd zo’n koloniale veroveringsoorlog gepresenteerd als ‘zelfverdediging’ tegen de ’terreur’ van de ‘wilden’. De Oorlog tegen Terrorisme begon dus aanzienlijk eerder dan op 11 september 2001. Landroof, etnische zuivering en uitroeiing behoren dus tot de vormgevende realiteiten van wat later de Amerikaanse maatschappij zou worden. Wat er later aan democratie en vrijheid zou opbloeien, gedijde op gestolen grond, op basis van verdrijving en massamoord.

De kolonisatie had grond nodig, maar ook personeel, arbeidskrachten. Lucratieve gewassen als suikerriet, tabak en later katoen vergden arbeidskrachten. Pogingen om oorspronkelijke bewoners tot slaaf te maken waren niet erg succesvol. Niet omdat ‘de Indianen ongeschikt waren voor zwaar lichamelijk werk’, zoals een racistische mythe luidt die je nog wel eens hoort. Wel omdat deze oorspronkelijke bewoners zich systematisch aan slavernij wisten te onttrekken. Bij ontsnapping kenden ze het terrein, de weg naar huis, de beste plekken voor hinderlagen tegen hun achtervolgers. Als oorspronkelijke bewoners na oorlogen tot slaaf werden gemaakt, werden ze veelal verscheept naar het Caribisch gebied om daar dwangarbeid te doen op plantages. Daar hadden ze genoemde relatieve voordelen niet. Het zich vormende koloniale racisme speelde ook een rol. Dat definieerde de oorspronkelijke bewoners niet als werkkrachten die ingezet konden worden, maar eerder als wilden waarmee niets te beginnen viel, als heidenen, als ongedierte dat verdelgd diende te worden. Uitroeiing, niet slavernij, was de standaardbehandeling die het koloniale racisme voor deze mensen in gedachte had en in praktijk bracht.

Een andere mogelijkheid was de inzet van witte immigranten in een stelsel van dwangarbeid. Dat gebeurde inderdaad. De dwangarbeiders waren indentured servants, zeg maar schuldslaven. Ze werden verondersteld tientallen jaren dwangarbeid te verrichten om de ‘schuld’, de kosten van hun vervoer overzee terug te betalen. Vele van hen zullen die periode van dwangarbeid niet hebben overleefd en werkten levenslang in een soort slavernij. Er was, voor de koloniale plantagehouders en de bestuurders van de koloniën, wel een enorm nadeel aan verbonden. De indentured servants waren wit, net als de mensen die formeel vrij waren, net als de plantagehouders en bestuurders zelf. Ontsnapte zo’n dwangarbeider, dan ‘verdween’ die in de koloniale maatschappij en was opsporing erg lastig. Verder begon zich in deze tijden van vroege Verlichting een ideologie te vormen waarin formele gelijkheid tussen mensen postvatte. Die ideologie verbreidde zich ook in de witte kolonistengemeenschap. Het idee dat de ene persoon de andere tot slaaf maakte, botste hiermee. Angst onder witte mensen dat het ook hen kan overkomen, speelde ongetwijfeld ook een rol.

Om mensen tot slaaf te maken was een rechtvaardiging nodig waarmee zo’n uiterste vorm van ongelijkheid gerechtvaardigd kon worden. Racisme bood dat antwoord: wat je witte mensen niet aan mocht doen, was in orde als het zwarte mensen werd aangedaan. En dit was uitgerekend in een tijd dat ook Afrika steeds meer ‘vereerd’ werd met koloniaal ‘bezoek’. Al gauw vonden koloniale, van staatswege gesponsorde ondernemers een nieuw verdienmodel: de trans-Atlantische slavenhandel.

Zo werd het personeelsprobleem verholpen, dat niet via inheemse slaven en evenmin via indentured servants van Europese herkomst kon worden opgelost. Tot slaaf gemaakte mensen, ontvoerd in Afrika, in desolate ruimen op schepen gegooid en naar Amerika vervoerd om daar te worden verkocht aan plantagehouders, vulden een fors deel van de behoefte aan arbeidskrachten van de koloniale economie. Zwarte, tot slaaf gemaakte mensen hadden bovendien bij ontsnapping een probleem: ze waren niet alleen in onbekend land, ze vielen ook onmiddellijk op in een door witte mensen gedomineerde kolonistenmaatschappij. Ze konden dus vrij makkelijk worden opgespoord door of namens hun ‘eigenaar’. Slavernij voorzag in koloniale arbeidsbehoeften. De koloniale economie in wat later de Verenigde Staten zou worden, is dus niet alleen via landroof en etnische zuivering, maar ook via systematische dwangarbeid en slavernij, tot bloei gebracht.

Waar is bij dit alles die fameuze vrijheidsdrang en democratische ambitie te vinden die in de Onafhankelijkheidsverklaring wel degelijk doorklonk? Die kwam uit drie hoeken. Om te beginnen waren er meer koloniën dan het theocratische Massachussetts en het commercieel-aristocratische Virginia. En sommige van de koloniën waren wel degelijk een plek waar aan godsdienstvrijheid werd gehecht. Die koloniën werden gevormd door wat je politieke vluchtelingen kunt noemen. Voor een belangrijk deel kwamen die uit… andere koloniën waar het leven niet te harden was voor enigszins vrijheidslievende mensen. Zo ontstonden er gebieden waar meer mogelijk was, meer vrijheid bestond, naast streken waar van zulke vrijheid geen sprake was. Onder meer vrijheidslievende kolonisten kwam gaandeweg ook kritiek op slavernij op, en er weerklonken geluiden om de oorspronkelijke bevolking minder hardvochtig te bejegenen. Maar die vrijere koloniën waren dus niet de uitgangspositie in wat de VS zou worden. Tolerantie en dergelijke dook op als alternatief tegenover datgene wat maatgevend was in de zich vormende Amerikaanse maatschappij. Het is dus onzin om nu te doen alsof die tolerantie tot de kern van de ‘Amerikaanse traditie’ en die tot hoofdelement van de founding myth van de VS te maken.

Een tweede bron van democratische ambitie vormde de organisatie van het type kerkgemeenschap dat met name in Massachussetts domineerde. Calvinisten werkten vaak met door kerkenraden bestuurde kerkgenootschappen. Die kerkenraden werden min of meer democratisch gekozen door de gemeenteleden. Van discussievrijheid – een aanloop naar politieke vrijheid – was weinig sprake. Van een soort zeggenschap door betrokkenen echter veel meer. Het was niet onlogisch dat mensen op het idee kwamen om deze vorm van zeggenschap ook in het bestuur van de maatschappij zelf te willen. Gekozen bestuursorganen kwamen dan ook al snel van de grond, zonder dat dit automatisch politieke vrijheid betekende. Democratie in organisatorische zin had dus onder meer Calvinistische wortels, zonder dat zulke democratie tot de oorspronkelijke doelen van de eerste kolonisten hadden behoord.

De derde bron van democratische ambitie overschaduwde al snel de twee andere. Die bron was de botsing tussen de aspiraties van de kolonisten zelf enerzijds, en het Britse koloniale gezag anderzijds. Aanvankelijk, toen de koloniën nog fragiel en kwetsbaar waren, hadden de kolonisten zowel Britse militaire bescherming als financiële ondersteuning hard nodig. Maar naarmate de koloniale maatschappij zich verstevigde en uitbreidde, veranderde dat. Kolonisten kregen het gevoel dat ze het uitstekend zonder Britse soldaten af konden: ze hadden zelf een geweer, en milities waren al gauw gevormd. Ze hadden ook het idee dat ze zelf beter wisten hoe hun dorpen en steden bestuurd konden worden dan de Britse kroon ver over zee. Gaandeweg vormden kolonistengemeenschappen vrij verregaande vormen van democratisch bestuur. Het Britse gezag vond dat deels uitstekend: laat die kolonisten zichzelf besturen, dat scheelt het gezag budget en personeel. Maar het begon op allerlei punten ook te schuren.

Conflicten ontstonden op meerdere punten. Het Britse rijk voerde herhaaldelijk oorlog met Frankrijk, ook een koloniale mogendheid. Die oorlogen – feitelijk wereldoorlogen – kostten bakken geld. Na de Brits-Franse oorlog van 1754-1763 wilde het Britse gezag die kosten voor een flink deel via belastingen in de koloniën laten betalen. Dat was niet vreemd: die koloniën schreeuwden om Britse bescherming als Franse soldaten, maar vooral ook inheemse gemeenschappen die vaak tevens bondgenoten van Frankrijk waren, aanvallen uitvoerden op koloniale vestigingen. Maar kolonisten regelden een flink deel van hun oorlogsvoering allang zelf, en aan inheemse verzetsacties ging maar al te vaak een bloedige expeditie van koloniale militieleden vooraf. Kolonisten wilden ook hierin hun eigen boontjes doppen, vooral ook nadat Frankrijk verslagen was en Britse bescherming er niet meer zo toe deed. Kolonisten dachten zelf wel af te kunnen rekenen met het ‘Indiaanse gevaar’ en vestigden zich steeds driester westwaarts.

Het Britse gezag wilde echter al die kostbare grensoorlogen niet, en probeerde een al te agressief en provocerend optreden van kolonisten tegen de inheemse gemeenschappen daarom af te remmen. Kolonisten zagen dit als rem op hun streven om genocidale etnische zuivering door te zetten ter wille van steeds verdere expansie. Het Britse gezag verscheen zo als beschermer van inheemse rechten, niet uit principe maar uit diplomatieke en financiële motieven. Tegen deze achtergrond behoeft het geen verbazing dat veel inheemse gemeenschappen de kant van dat Britse gezag kozen toen Amerikaanse kolonisten hun onafhankelijkheidsoorlog begonnen. Zulke inheemse gemeenschappen, bijvoorbeeld de Mohawk en Seneca in de huidige staat New York, moesten deze keus bekopen met de verwoesting van hun dorpen en landerijen in bloedige strafexpedities in opdracht van een zekere George Washington. Dit waren de instructies van de nobele vrijheidsstrijder aan generaal Sullivan die het vuile werk mocht doen: “Het verwoesten van alle nederzettingen in de omtrek… dat het land niet slechts onder de voet gelopen zal zijn maar verwoest… U zult in geen geval gehoor geven aan enig initiatief tot vrede voordat de totale vernietiging van hun nederzettingen tot stand is gebracht… Onze veiligheid in de toekomst zal liggen in hun onvermogen om ons schade toe te brengen… en in de schrik die de ernst van de bestraffing die ze ontvangen in hen zal inspireren.” De generaal die het werk mag doen, stemt in: “De Indianen zullen zien dat er kwaadaardigheid genoeg is in onze harten om alles wat aan hun ondersteuning bijdraagt, te verwoesten.” Zo gezegd, zo gedaan, en de assemblee van Pennsylvania looft premies uit voor ingeleverde scalpen, als aanmoediging.(2) Zo zag de vestiging van de Verenigde Staten er dus uit: een koloniale oorlog vermomd als antikoloniale oorlog. Maar we lopen weer iets op de zaken vooruit.

In de jaren zeventig van de achttiende eeuw groeide het conflict tussen kolonisten en koloniaal gezag uit tot een onafhankelijkheidsstrijd. Het was van kolonisten uit gezien deels een gewapende weigering om belasting te betalen. Het was tegelijk een strijd van kolonisten om de ruimte te veroveren om hun eigen expansiepolitiek tegenover de oorspronkelijke bevolking tot het uiterste op te kunnen drijven. De Amerikaanse ‘vrijheidsstrijd’ draaide niet om universele vrijheid, al werd ze wel met universeel vrijheidslievende leuzen in gekleed, al blijft het soms aardig om die leuzen behendig te hanteren tegen de wijze waarop de Amerikaanse politiek er steeds mee in strijd is.

De onafhankelijkheidsoorlog was niet antikoloniaal van aard. De Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog was een strijd over de vraag wie het Noord-Amerikaanse witte kolonialisme zou mogen besturen: de Britse regering of de commerciële expanderende kolonistengemeenschappen zelf. Dit was geen antikoloniaal verzet zoals bijvoorbeeld de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Dit leek meer op het proces waarmee zionistische kolonistengemeenschappen het Britse gezag afschudden om des te onbeheerster de oorspronkelijke Palestijnse bevolking te kunnen verdrijven en erger.

Daarmee zijn we aan dat document toegekomen waarin de founding myth van de VS haar neerslag vond: de Onafhankelijkheidsverklaring (3), ontworpen door slavenhouder Thomas Jefferson en ondertekend door andere plantagehouders en andere nobele heren, de zogeheten Founding Fathers. Naar Founding Mothers dien je erg goed te zoeken in deze racistische herensociëteit. Die verklaring bestaat voor een flink deel uit een lijst van koloniale grieven en klachten, over het vertrappen van de vrijheid, het heffen van knellende belastingen zonder dat daar medezeggenschap tegenover staat en zo meer.

Maar ook in dat document weerklinkt de koloniale, racistische ambitie. Het laatste punt in de lijst aan verwijten aan de Britse koning: “Hij heeft in ons land binnenlandse opstanden uitgelokt en getracht tegen onze grensbewoners de meedogenloze Indiaanse wilden op te zetten, wier strijdmethode, zoals bekend, bestaat in het afslachten van iedereen, ongeacht leeftijd, geslacht, rang of stand.” Ongeacht rang of stand nog wel! Rijke mensen net zo hard vermoorden als arme mensen! Foei toch, zoiets zou het koloniale gezag natuurlijk nooit doen, dat onderwerpt het liefst arme, bij voorkeur niet witte mensen, nietwaar? Verder is het natuurlijk niet de Britse koning die inheemse gemeenschappen in opstand brengt, maar de eindeloze agressie van witte kolonisten zelf. Ten slotte is het uitmoorden van hele dorpen, zonder aanzien des persoons, handelsmerk juist van de koloniale oorlogvoering tégen de inheemse gemeenschappen. Men leze eens hoe al in 1636-37 door Puriteinse milities een uitroeiingsoorlog tegen de Pequot-gemeenschap werd gevoerd. Een citaat, snel gevonden via een zoekmachine dat artikelen te over biedt voor deze genocidale oorlog: “Mystic, of Missituk, was de plaats van de belangrijkste slag van de oorlog. Engelse Puriteinse troepen, onder de leiding van kapitein John Mason van Connecticut en kapitein John Underhill van de Massachussetts Bay Kolonie, met hulp van Mohegan- en Narraganset-bondgenoten, staken het dorp in brand en doodden de naar schatting 400 tot 700 Pequots erbinnen.”(4). Dat heet dan een ‘veldslag’. My Lai, dat in 1968 door Amerikaanse militairen uitgemoorde Vietnamese dorp, had tal van voorlopers. Ik heb ook even naar aantallen gekeken op Wikipedia. In 1620 waren er 16.000 Pequots, lees ik daar . In 1637 waren er volgens hetzelfde artikel (waarin bronvermelding overigens deels ontbreekt) 3.000 overlevenden.(5)

Maar ik citeer de passage uit de Onafhankelijkheidsverklaring, die fameuze vrijheidslievende tekst niet alleen om te laten zien hoezeer de koloniale realiteit ermee op haar kop wordt gezet. Ik wil er vooral mee laten zien dat achter de nobele vrijheidslievende motieven hele andere doelen schuilden. Het kolonialisme werd door de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog niet ontmanteld. Die oorlog verplaatste simpelweg van hoofdkwartier van dat kolonialisme en ontdeed zich van een rem. De piepjonge Verenigde Staten was van het allereerste begin af een koloniale, racistische maatschappij, met een dynamiek waarin de komende rondes genocide en etnische zuivering vanaf het begin lagen besloten. Vanaf dag één was daarin ook de slavernij van zwarte mensen in vooral de snelgroeiende katoenwinning allesbehalve een marginale bijzaak. Daar kwam weliswaar een gewelddadig einde aan via de Burgeroorlog, maar die werd gevolgd door het verregaand, via wetgeving en Ku Klux Klan-terreur terugdraaien van zwarte vrijheid en emancipatie.

Er is aan racistische wreedheid jegens niet-witte mensen dus niets ‘on-Amerikaans’. Wie de strijd tegen het racisme – waarvan de huidige behandeling van migranten een zoveelste stuk – werkelijk ter harte gaat, maakt zich maar beter los van de illusie dat zulk racisme ‘on-Amerikaans’ is. Of trouwens ook on-Nederlands. Maar dat is weer een ander artikel waard.

Noten:

1 “Alicia Keyes: the fight is to ‘save the soul’ of America”, Guardian, uit: Jessica Glenza, “Protesters march against Trump’s immigration policy – as i8t happened”, Guardian, 30 juni 2018,

“Alicia Keyes: the fight is to ‘save the soul’ of America”, Guardian, uit: Jessica Glenza, “Protesters march against Trump’s immigration policy – as i8t happened”, Guardian, 30 juni 2018

2 Roxanne Dunbar-Ortiz, “An Indigenous History of the United States”, (Boston, 2014), pag. 77

3 “De Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring (4 juli 1776)”, Historiek, ; Engelse versie “The declaration of Independence as Adopted by the Second Continental Congress”, Digital History

4 “1637 – The Pequot War”, uit de webpagina “The Society of Colonial Wars in the state of Connecticut”

5 “Pequot”