Onze zomerzotheidserie Gastarbeid en kapitaal, een SP-brochure uit 1983 – deel 7

Deel 1 staat hier, deel 2 hier, deel 3 hier, deel 4 hier, deel 5 hier, deel 6 hier.

Inleiding deel 7

Een paar kanttekeningen nog: meermalen wordt het woord “kapitaal” gebruikt, maar – en dit dient dan ook de titel in ander daglicht te plaatsen – bedoeld wordt blijkbaar: kapitalisten. Het kapitaal, in navolging van Marx, is de maatschappelijke verhouding waarin loonarbeid verricht moet worden om te kunnen leven, ter wille van anderen die hier in ieder geval van kunnen leven. Meestal wordt de term kapitalisme gebruikt, in tegenstelling tot socialisme bijvoorbeeld.

In dit laatste gedeelte ontpopt de SP zich tot een allesbehalve internationalistisch genootschap. Onbeschaamd en onbeschroomd wordt van “ons land” gesproken. Ons land, soosjalisten, bevindt zich in een bloempot.
De keuzes die geboden worden klinken nog wel wat anders dan wat de ideologische nazaten van de PVV verkondigen. Maar ja, we zijn 33 jaar verder. De interessante vraag: heeft de SP zich ooit gedistantieerd van het in deze brochure verkondigde? Men kijkt wel uit, zeker nu de ideologische tijdgeest van 2016 in Nederland zo mooi weerspiegeld wordt in dit geschrift uit 1983. Overigens heb ik niet de indruk dat men zich moeite heeft getroost de Turkse namen adequaat weer te geven, maar ja, in 1983 moest je daarvoor een speciale typemachine hebben. – AJvdK

Trouwen en inwonen

Over het algemeen zullen zowel de dochters als de zonen volgens “islamitiese traditie” veelal op – naar onze normen – tamelijk jonge leeftijd huwen met een partner uit eigen kring. Deze zal vaak nog in het moederland verblijven, en komt door het huwelijk – weliswaar met enige beperkingen – in aanmerking voor een verblijfsvergunning in Nederland.
Huwbare kinderen van de hier verblijvende buitenlanders zijn op deze wijze een gewilde partner voor potentiële migranten, hetgeen vaak tot uitdrukking komt in een extra financiële tegemoetkoming aan de ouders van de hier in Nederland verblijvende partner. Gekoppeld aan het gebruik van uithuwelijken leidt deze situatie ertoe dat de onafhankelijkheid van kinderen, van vooral islamitiese migranten hier, niet erg groot is.
En omdat bij zo’n gezinshereniging (van de tweede generatie) net als bij hun ouders een verblijfsvergunning pas wordt verleend als men over passende woonruimte beschikt, zal men in veel gevallen bij de ouders intrekken. Wat er in de meeste gevallen op neer komt dat in een te kleine, woning te veel mensen bivakkeren.
Maar er is nog een reden, waarom de tweede generatie, gehuwd of niet, bij hun ouders blijft inwonen. Er zijn namelijk veel buitenlanders die bij gebrek aan huurwoningen een oud huis voor veel te hoge prijs hebben gekocht.

Het "eigen land" bevindt zich in de potten
Het “eigen land” bevindt zich in de potten

Ter illustratie van de situatie die dan in veel gevallen ontstaat, geven wij hier twee situaties zoals die omschreven zijn in “Jeugd en Samenleving” van december 1982.
“Het Turkse gezin G.: Vader is 16 jaar geleden zonder verblijfsvergunning naar Nederland gekomen. Werkt sinds lange tijd bij Philips aan de lopende band. Woonde in het begin in een pension, wilde zijn gezin laten overkomen en heeft daarom een huis moeten kopen. Hij kon met zijn inkomen van f 1700,- netto de hypotheeklasten van f 1000,- per maand niet opbrengen, daarom zijn eerst zijn twee oudste zoons overgekomen om hier werk te zoeken en de aankoop van het huis mogelijk te maken. Ze verdienen nu respektievelijk f 1400,- en f 1600,- netto. Al snel kon de rest van het gezin (vrouw en nog drie kinderen) overkomen. Kort geleden zijn beide eerdergenoemde zoons in Turkije getrouwd en hebben hun bruid illegaal meegenomen naar Utrecht. Hierdoor is het huishouden uitgebreid tot negen personen. De beide jonge gezinnen kunnen geen zelfstandige woonruimte zoeken, omdat anders de financiering van het ouderlijk huis in gevaar komt. Het gebrek aan privacy en de komst van een eerste lid van de derde generatie maakt de situatie echter steeds meer onhoudbaar.”
“Het Marokkaanse gezin L.: De heer L. is 13 jaar woonachtig in Utrecht en heeft zes jaar geleden een huisje met één slaapkamer gekocht in een oude wijk. Om ruimte te scheppen heeft hij (zonder vergunning) een schuurtje gebouwd in de tuin. Zijn gezin met zes kinderen is toen overgekomen. Vader verdient f 1600,- en kan de hypotheeklasten (f 550,- per maand) nauwelijks dragen. Inmiddels heeft hij al vier maanden zijn hypotheek niet af kunnen lossen. `Gelukkig kan mijn oudste zoon D. een. steentje bijdragen nu hij een uitkering (GSD) krijgt. Sinds hij getrouwd is en zijn vrouw naar hier heeft gehaald, wordt het huis erg klein. De toekomst is onzeker. Als ik de bijdrage van hem zal moeten missen, dan kan ik de hypotheek helemaal niet meer betalen en zal het huis geveild moeten worden,’ aldus meneer L.”
We zien dus dat de problemen voor de eerste generatie groot zijn, maar voor de tweede generatie is het uitzicht op een betere toekomst in Nederland bijna niet aanwezig. Temeer omdat door de druk van de toenemende werkloosheid, steeds meer arbeidsplaatsen die tot voor kort door gastarbeiders werden ingenomen, nu weer door Nederlanders worden opgevuld.

Volgens recente cijfers van het gewestelijk arbeidsburo in Utrecht blijkt dat 39 procent van de Marokkaanse en 46 procent van de Turkse werkloze mannen jonger is dan 25 jaar. Terwijl bij de vrouwen dit percentage nog hoger ligt, namelijk respektievelijk 60 en 70 procent. Bij gebrek aan bestaansmiddelen van de hierboven genoemde tweede generatie, zal de huwelijkspartner uit het land van herkomst geen toestemming krijgen om zich in ons land te vestigen. En zodoende kan gezinshereniging zich dikwijls niet anders dan in de sfeer van illegaliteit afspelen. En in de meeste gevallen leidt dat weer tot inwoning bij de (schoon)ouders. Gezien de financiële nood waarin veelal vooral de huizen-bezitters verkeren, zal dat voor die (schoon)ouders niet onwelkom zijn.
Wat de werkgelegenheid aangaat van vooral Marokkaanse en Turkse jongeren met hun zo andere kultuur – die ook in Nederland nog wordt voortgezet en soms zelfs versterkt – kunnen wij niet anders dan heel somber zijn. Het ligt toch voor de hand dat in het tijdperk van automatisering de voorkeur voor het bezetten van arbeidsplaatsen die schaars voorhanden zijn, zal uitgaan naar de Nederlandse jongeren waarvan er velen werkloos zijn maar die in bijna alle gevallen wel een goede schoolopleiding hebben gehad. Bovendien blijkt uit recente gegevens dat ook voor het zogenaamde vuile of ongeschoolde werk vele Nederlandse werklozen zich aanbieden, ongeacht hun schoolopleiding. Het is momenteel niet ongebruikelijk mensen met enkele diploma’s op zak te zien werken bij de gemeentereiniging of als zogenaamde schillenboer goed te gebruiken huisafval te zien inzamelen.
De uitspraak van de Turkse professor Yalcintas dat de Nederlanders hun neus op zouden halen voor zulk werk, is dan ook naar onze mening voorbarig geweest.

Konklusies

De huidige stand van de techniese ontwikkeling, de grote bevolkingsdichtheid van ons land en het feit dat de tijd van mechanisatie (die veel arbeidskracht behoefde) welhaast definitief voorbij is, gekoppeld aan de uitzichtloze en onduidelijke situatie waarin vooral de Turkse en Marokkaanse arbeiders in ons land verkeren, maakt het nodig om eindelijk eens duidelijke stappen te ondernemen. Het wanbeleid van de zijde der opeenvolgende regeringen met betrekking tot het immigratiebeleid – of juist het niet voeren van dat beleid – maakt het nog dringender orde op zaken te stellen. Want het zijn de opeenvolgende regeringen geweest die het kapitaal geen strobreed in de weg hebben gelegd bij hun manipulaties met gastarbeiders. Zowel de huisvesting van buitenlanders, de omstandigheden waaronder zij moesten werken, als de vraag of een Nederlandse samenleving dat wel kan opvangen, is nooit stelselmatig aangepakt.
Men heeft alles en iedereen maar wat laten aanrommelen en daar waar het mis dreigde te lopen, stuurden ze er wat betaalde zogenaamde hulpverleners op af, om hun wanbeleid toch nog een beetje bij te schaven.
De regering, gemeentebesturen en professionele hulpverleners hadden uiteindelijk maar één boodschap aan de Nederlandse samenleving: begrip, aanpassing aan de nieuwkomers en bij enig verweer van de autochtone bevolking gebruikten of schermden zij al heel snel met “diskriminatie”. “Diskriminatie” is waarschijnlijk ook wel het enige Nederlandse woord dat bijna iedere buitenlander geleerd is. Of zij de betekenis ervan kennen, is voor ons onduidelijk gebleven. In ieder geval hebben zij dat woord zo dikwijls van alle mogelijke, misschien wel goedwillende, hulpverleners gehoord dat zij het te pas en te onpas zijn gaan gebruiken in alle voorkomende situaties.

Het is dan ook vrijwel zeker dat veel Nederlanders zich zijn gaan afvragen wat zij dan wel fout deden, als zij bijvoorbeeld een poging deden buitenlanders iets te leren. Wat natuurlijk in bijna alle gevallen neerkomt op aanpassing aan de Nederlandse situatie, zoals bijvoorbeeld de woon-, werk- en leefgewoonten. Bovendien komt het dikwijls voor dat wanneer buitenlanders exakt zo behandeld word[en] als een Nederlander, of dat nu positief of negatief is, zij niet de behandeling op zichzelf be- of veroordelen, maar uitsluitend volstaan met de ander diskriminatie in de schoenen te schuiven.
Verschillende Nederlanders in o.a. de aan buitenlanders hulp verlenende sektor schermen trouwens ook snel met woorden of begrippen als “racisme” en “fascisme”. Ook volgens Anton Constandse heeft de term “diskriminatie” als wortel het Latijnse “discrimen” (en het werkwoord “discriminare”) met de betekenis: “Het maken van ongeoorloofd onderscheid, afscheiden, afzonderen, vervreemden”.
Het maken van ongeoorloofd onderscheid, het afscheiden of afzonderen en het vervreemden is niet gedaan door de Nederlandse arbeiders, maar door de onverantwoordelijke manier van handelen van het naar geld hongerende kapitaal in Nederland (en ook in andere hoog-ontwikkelde westerse landen), met volledige medewerking en toestemming van de achtereenvolgende regeringen. Van de situatie die zodoende is ontstaan, kan men niet de nieuwkomers, maar ook niet de Nederlandse bevolking als geheel, de schuld geven.
Het afscheiden, afzonderen en vervreemden vloeit voort uit het feit dat de buitenlanders die naar Nederland kwamen, geen duidelijke status hadden. Zo is er bijvoorbeeld nooit vastgelegd dat zij slechts tijdelijk hier zouden verblijven. Tot aan dit moment toe worstelen zowel Nederlanders als de buitenlanders nog steeds met de status die men aan “gastarbeiders” toekent, of liever gezegd niet heeft toegekend.

Kiezen

De Socialistiese Partij heeft dan ook na veel onderzoek en studie gemeend met de volgende oplossing te moeten komen, in het belang van zowel de betreffende buitenlanders als de Nederlandse bevolking.
Zowel voor de buitenlanders, als voor de met hen wonende en werkende Nederlanders, is het van het grootste belang de “vlees-noch-vis-situatie” om te zetten in een toestand waarvan iedereen weet wie en wat hij is. En waarvan iedereen weet wat hem te wachten staat. En wel als volgt: óf na verloop van een aantal jaren – wij denken aan twee jaar – de Nederlandse nationaliteit aannemen, óf na verloop van de bovengenoemde tijd terugkeren naar het vaderland. Voor de mensen die op vrijwillige basis terugkeren, moet een dusdanige regeling worden getroffen dat het mogelijk wordt om in eigen land weer een bestaan op te bouwen. Wij denken aan f 75.000,- voor iedereen die hier een arbeidsplaats achterlaat, aangevuld met een redelijk percentage aan sociale premies, welke hij of zij hier in Nederland betaald heeft. Voor werklozen ook f 75.000,- plus eventueel (al naar gelang de sociale uitkering die hij of zij al heeft gehad) ook een percentage van de sociale premies die hij of zij betaald heeft. Bovendien moet al het mogelijke gedaan worden om die mensen weer voor te bereiden op hun terugkeer. Wij denken aan speciale kursussen, zowel voor de ouders als voor de kinderen, zoals daar zijn taal, geschiedenis en godsdienst, kortom een heel kultureel pakket. Eventueel met leerkrachten uit hun eigen land.
Die buitenlanders welke Nederlander willen worden, zullen ook speciale kursussen moeten krijgen, waarbij voorrang zal moeten hebben de Nederlandse taal en vervolgens Nederlandse zeden en gewoonten. In ieder geval zullen zij, zoals een gemiddelde Nederlander ook, op de hoogte moeten zijn met wat hun rechten en plichten zijn.
Wanneer deze voorstellen in diskussie worden gebracht, zullen ongetwijfeld bedragen en voorwaarden kunnen wijzigen.
In ieder geval is met de uitvoering van onze voorstellen te voorkomen dat het kapitaal een soort tweederangsburgers zal laten ontstaan om daarmee tegenstellingen onder de arbeiders op te roepen. Tegenstellingen die het kapitaal zal gebruiken om, via het bekende verdeel-en-heers-principe, arbeiders af te houden van de strijd die zij werkelijk moeten voeren.

1 gedachte over “Onze zomerzotheidserie Gastarbeid en kapitaal, een SP-brochure uit 1983 – deel 7”

  1. Pingback: Onze zomerzotheidserie: twee oude meesters over “Gastarbeid en kapitaal” bij wijze van naschrift | Krapuul

Reacties zijn gesloten.