Er was een tijd dat Amsterdam met de bijbehorende tapperijen een vrijhaven was voor journalisten, dichters en prozaschrijvers. Het is fameus, nietwaar: “Telefoon voor mijnheer Mulisch!” Bloem bezong de Dapperstraat, Aafjes beschreef de Amstel in de vroege ochtend. Maarten ’t Hart liep in haar jurk Maartje te wezen. Adriaan Morriën liep door dezelfde buurt dichter te zijn, terwijl altijd in hotpants gestoken Charlotte Mutsaers er haar katachtige honden (of waren het hondachtige katten?) uitliet. Als het even tegenzat kwam je op de hoek Connie Palmen tegen.
Eigenlijk kun je moeilijk zeggen dat Nederland bloeiende letteren heeft, maar Amsterdam kon (kan?) de uitstraling geven dat er Cultureel Belangrijke Dingen gecreëerd werden. Worden?
Ik weet zeker dat die wat morsige artisticiteit, waar ik zelf op de zoveelste rang als lid van het Fasetheater Pierre Overney of de Academie van Ambulante Wetenschappen aan bijgedragen heb, niet bedoeld wordt als Richard Florida, de huissocioloog van D66, het over creatievelingen in Amsterdam heeft. *) Hij heeft de “creatieve klasse” ontdekt.
Deze artiesten, techneuten en ontwerpers zouden steden mooier, beter en welvarender maken.
En zo geschiedde, kijk maar naar de ontwikkeling die Amsterdam heeft doorgemaakt. De stad is uitgegroeid tot een bolwerk van creatievelingen, die hier werken en ondernemen en Amsterdam zo een economisch duwtje geven, ook al door de horeca die ze aantrekken.
Ik weet zo al welke horeca er bedoeld wordt. Amsterdam-Oost is er mee vergeven. East of Eden, Het Museum en De Ponteneur werden overgenomen door Snelle Jongens die er “hotspots” van gemaakt hebben en de creatieve klasse hangt er de creatieve klasse uit. Amsterdam Centrum telt niet. Daar zijn de meeste cafés overspoeld door toeristen die een unieke tip gelezen hebben in de miljoenenoplage van de Lonely Planetgids (“Eenzame Zwerver” betekent de naam, zeg ik nog maar even). In de binnenstad, maar ook steeds vaker daar (ver) buiten, word je omver gereden door de rolkoffers, waarvan de eigenaren op zoek zijn naar hun hotel of hun “AirB&B”, wat voor de nederdaling van de creativiteit gewoon een illegale horecavoorziening genoemd zou zijn. In de schil om de binnenstad heen bestellen de creatievelingen hun ambachtelijk bereide glutenvrije bier. En nu is het crisis.
Grote steden verkeren in crisis. Ongelijkheid groeit, voor mensen die niet mee kunnen, is geen plek, ziet socioloog Richard Florida. Investeren in de stad moet uitzicht bieden.
Mensen die niet mee kunnen. Daar is geen plek voor, tussen de AirB&B’s en de in de verkoop gedane sociale-woningbouwhuizen. Gewone werkers en werklozen zijn niet creatief en “kunnen niet mee”.
Dit geldt als interessante sociologie voor politici, zelf heel goed meekunnend, die Beleid ontwikkelen dat je niet anders dan biopolitiek kunt noemen: in de Creatieve Stad is geen plaats voor degenen die niet Mee Kunnen. Na hun onderdanige werkzaamheden gaan ze maar naar hun huurhuis buiten de Creatieve Stad of naar de wijken waar de niet-creatievelingen wonen. Tot ook die wijken ontdekt worden als Interessant voor de Creatieveling.
Kijk, een echte klassenanalyse, daar kan ik zelf nog wel aan werken als het moet.
Maar wie of waar is de Ada Colau van Mokum die vooraan gaat in de strijd tegen het uitdrijven van hen die de huur niet meer kunnen betalen, en tegen het massatoerisme? Hier ligt een mooie taak.
BIJ WIJZE VAN VOETNOOT *)
Dan vergeet ik bijna het werk bij de vrije radio, dat collega (en kunstbroeder dus) William Levy zelf een voortdurend kunstwerk noemt. Een kunstwerk dat van overheidswege om zeep is geholpen.
Want “meekunnen” gaat niet om artisticiteit, maar om lekker veel geld verdienen. Dat merk je ook wel bij het brallerig publiek dat bijvoorbeeld in Amsterdam-Oost de tenten heeft overgenomen – typisch VVD66GroenLinks-volk.