Ergens in mijn archief moet ik een exemplaar van het affiche hebben. Het ontwerp is meen ik van Jostan Forrer, toenmaals gezel van mij dierbare Margreet – ik heb conflicten met hen gehad, maar haten kan ik “trotskisten” zeker niet -, en er stonden twee namen op.
Herman Pieterson, trotskist, en de mijne, anarchist. Er kwam precies één geïnteresseerde op af, waar het aan lag?
Ik tel de mensen aanwezig in de Leeuwarder Zalen Schaaf en kan opmerken dat ik in pakweg 45 jaar goed ben voor even pakweg een vervijfenveertigvoudiging van de opkomst. En dan is de aimabele Ron Blom, trotskist en medespreker, niet vermeld op het affiche…
Ik kan dit melden, het is altijd van belang, heb ik ondervonden, even de mensen te laten lachen. Dan weet je dat er leven in de zaal is (er kan ook gelachen worden om dingen die niet zo bedoeld zijn, wonderlijk genoeg; dan geldt het toch ook).
Mijn eerste eerste mei was ik vooral standhouder van het Biafra Actie Comité, toen nog even Werkgroep Nigeria geheten omdat de hoofddoelstelling was weggevallen. Het toppunt van droevige zeperd: de tweede druk van de eigen uitgave Biafra – een boek kwam van de drukker op de dag waarop Biafra capituleerde. Dus het was zaak het boek alsnog te slijten, alsof dat Het Doel was geweest, en het bulletin over het einde er bij. Ik pakte de colportage nogal opmerkelijk aan, op een wijze die ik sindsdien nooit meer aangedurfd zou hebben. Alleen de jonge vrouw die de Griekenlandstal bemenste, klaagde over mijn oneigenlijke concurrentie die “op de sekstoer” ging. Het viel wel mee hoor. Ik ben braaf als een Frank van Putten die ervoor behandeld werd (echt waar!) om half elf naar huis bij MIJN MOEDER gegaan, tot spijt van standhouderbuurvrouw (“Moet je echt weg?” – u ziet, het is mij bijgebleven. Haar vast niet).
Maar er kwamen geen bussen. Het was spitsuur, het was veel te moeilijk. Een kopje thee van de zaak, dat kon.
Toen kwamen de treinen weer op gang. Maar nog even rustig rondlopen in Leeuwarden zat er niet meer in. Een vreugdeloze hap in de falafelbar en de straat waar ik dit genoot had geen naam en prompt was ik de weg kwijt. De weinigen op straat in de vroege woensdagavond weten hetzij niet waar “mijn” straat is of leggen het tegenstrijdig en ingewikkeld uit.
En plots duikt er een vrouw als bij toverslag op, die zegt: “U zoekt Theater Schaaf”. Het bleek vlakbij. Of zij helderziend was?
Ik heb vaker door Leeuwarden gelopen, ik vind het een mooie kleine stad maar een Concreet Adres op een Concreet Tijdstip dat de aanwijzingen van zekere onlinekaartfirma ontloopt bij gebrek aan straatnaambordjes, vooral na de ergernis van de heenreis is net te veel gevraagd nu.
De ervaring van die reis brengt mij in de verleiding om te beginnen met deze navertelling, een verhaal van de neoliberale hel die ons allen wordt opgelegd – springplank naar een andere dierbare schrijver, Jacques Ellul. Maar omdat ik precies op het aangegeven uur ben aangekomen begint Ron, tegen de eerdere idee over de vormgeving, als eerste, om mij even bij te laten komen. Hij heeft een groot en lang verhaal voor zich (hopelijk wordt het ook gepubliceerd), maar spreekt voor de vuist weg. Dan moet ik dat ook maar doen. Maar hier even de schets over de zegeningen van technologie en centralisatie in het laatkapitalisme:
In een verhaal van de Schotse schrijver Alasdair Gray is geheel volgens de maatschappelijke logica de besturing van treinen totaal gecentraliseerd. Op passagierstreinen zitten voorin in een cabine nog mannetjes – “uw vriendelijke gastheer” – die de geruststellende indruk moeten wekken dat er mensen ter plaatse aan de besturing te pas komen. Maar in feite wordt in de centrale in het verre Londen bepaald waar welke trein hoe hard gaat. En zo ziet onze vriendelijke gastheer op de enkelsporige baan in de Schotse hooglanden een grote goederentrein razendsnel afkomen op de niet door hem bestuurde passagierstrein. Dat moest volgens de planning niet kunnen maar het kon. Hij kan de centrale in Londen niet eens waarschuwen, want die is nu eenmaal onfeilbaar: hij zit er alleen als vriendelijke gastheer. En als hij het kon was het toch al te laat. Als een piloot in een vliegtuig beschikt hij wel over een schietstoel, dus over de intercom neemt hij vriendelijk afscheid van de passagiers, “een prettige dag verder” en brengt zichzelf nog net op tijd in veiligheid.
Mijn tekst die als leidraad gediend heeft maar waarvan ik slechts plukjes Domela en Troelstra heb voorgelezen, en het slot, waarop niet de Internationale weergalmde, heeft u hier al kunnen vinden.
Het was een leuke avond met aardige mensen, ik moest helaas steeds op de tijd letten want ik had geen overnachtingsplaats en de verbinding tussen west en noord houdt iets na tienen op.
Een vrouw uit het publiek brengt mij nar het station, lopende, en daar mag ik zeer dankbaar voor zijn want al die haarspeldachtige afslagen kwamen niet voor op mijn kaart…
Er wordt een paar minuten na de vertrektijd omgeroepen dat er geen machinist en conducteur beschikbaar zijn. Dus deze trein gaat niet rijden. De conducteur van de trein aan de andere kant van het perron komt vertellen dat we daar in moeten stappen voor de boemel naar Meppel. Meppel? Is dat een eindpunt? Nee, er is een storing tussen Meppel en Zwolle, dus daar moet u met de bus heen.
Ik ben niet de enige die de trein die niet rijdt heeft uitgekozen als laatste kans om naar Holland te gaan. De conducteur: als u blijft steken rijdt u op kosten van de (!) NS met de taxi naar uw bestemming. Daar moet u iemand voor aanschieten.
Er is zowaar een wc in de boemel maar de deur is afgeplakt, “DEFECT”.
En om half twaalf is er op Zwolle niemand (meer) om “aan te schieten”. De te laat vertrekkende boemel van Zwolle naar Amsterdam CS laat ik schieten voor de aangekondigde Intercity naar Leiden, die overstapmogelijkheid biedt in Almere, en anders Amsterdam Zuid en Schiphol aandoet. En aan boord daarvan is natuurlijk een wc.
Drie kwartier te laat komt die intercity binnenrijden. Zwolle, half een.
De wc’s in de trein zijn buiten dienst gesteld. Nederlandse service.
Almere als overstapstation heeft geen zin meer, Amsterdam Zuid laat ik ook voorbijgaan. Van het thuisfront hoor ik over een ieder half uur rijdende nachtbus tussen Schiphol en Amsterdam Centrum. In feite de dagbus maar dan ’s nachts. Dat is een betrouwbare verbinding.
En Schiphol heeft wc’s, want er zijn vierentwintig uur per dag mensen aan het werk of aan het wachten. Half twee ben ik er. Er zijn veel mensen met rolkoffers die de laatste trein naar het westen hadden genomen om op tijd op Schiphol te zijn. Waarschijnlijk voor een chartervlucht, ik hoor niemand klagen over een gemist vliegtuig.
Toch aardig hoe noord en west voor elkaar op slot gaan en dat er blijkbaar geen probleem in gezien wordt als de laatste verbinding uitvalt.
De nachtbus brengt mij tenslotte waar ik wezen moet. Kwart voor tien vertrokken uit Zalen Schaaf te Leeuwarden, half drie thuis om nog een staartje snooker te zien. Maar het verhaal van Alasdair Gray is erger…
Waarvoor gingen we eerst nog naar haar kamer? Geen idee meer, maar ik weet wel hoe we daar plotseling op een heel ander idee kwamen ter besteding van de avond. Deze Frank van Putten, mocht u zich zorgen maken, was genezen, hoor.
Het moet tegen middernacht zijn geweest dat ik wakker werd en Lief uit haar weldadige slaap moest wekken. Zij had haar lenzen nog in en dat was schadelijk, bij het slapen.
Ik heb geen idee meer over het verdere verloop van die een-mei-avond.
Veertig jaar later zou ik de traditie weer opnemen, nu als spreker. Ach, de tijden.
Ik bedenk nu dat noch Ron noch ik de Spoorwegstakingen van 1903 als breekpunt in de Nederlandse arbeidersbeweging genoemd hebben.