Anne Applebaum heeft recentelijk met History Will Judge the Complicit een veelgeprezen en uitgebreid (11.000 woorden) artikel geschreven. Het behandelt collaboratie in heden en verleden in een poging tot verklaring van medeplichtigheid aan de regering Trump.
Applebaum gaat in op nogal wat aspecten. Hier zal het slechts gaan over de vraag wie de grootste kans maken collaborateurs van autocraten te worden. Een eerste categorie, waarbij Applebaum politicoloog Stanley Hoffmann aanhaalt, zijn de (aristocratische) grote landeigenaren en de toppen van de ambtenarij, van de krijgsmacht, en van het zakenleven. Deze mensen vinden dat zij het natuurlijke recht hebben om tot de heersende klasse te behoren. Democratie en nog erger linkse regeringen daarin vormen een bedreiging voor hun status als powers that be. Het gedrag van deze elite in deze is rationeel, ofschoon haar ethiek niet de schoonheidsprijs verdient.
De tegenpool van de elite, de categorie van gedepriviligeerden of losers, de sociale onderklasse en de afkerigen van de politieke mainstream, maakt echter ook grote kans op toetreding tot de collaborateurs. In een autoritaire samenleving zullen deze losers er qua welstand nog bekaaider van af te komen dan in een democratische, socialer maatschappij. Maar in een meer meritocratische maatschappij zijn ze zeker losers, terwijl ze in een autocratische samenleving, met een relatief kleine elite en een grote groep gedepriviligeerden, zich gelijkwaardiger aan hun lotgenoten kunnen voelen. Wellicht werden de collaborateurs op school gepest omdat ze niet al te snugger waren of anderszins uit de toon vielen, maar onder een autoritair bewind moet, op de elite na, iedereen op zijn hoede zijn. Iedereen wordt als het ware gepest.
Verder is een belangrijke categorie de carrièristen, zoals auteur Czesław Miłosz die in De geknechte geest beschrijft. Hun morele opvattingen gaan niet verder dan de moraal van het carrière maken. Bovendien vergemakkelijkt conformiteit het leven, je kunt professionele en ook personele dilemma’s ermee vaak negeren. De carrièristen zijn nodig om een brug te slaan tussen de elite, die veelal niet in de politieke spotlights wil staan, en de losers, die de kwaliteiten missen om bestuurlijke functies uit te oefenen. Tenslotte is democratie in zekere zin elitair. Die veronderstelt enige kennis om debatten te kunnen volgen en de vaardigheid om te argumenteren.
Natuurlijk overlappen de diverse categorieën elkaar. Zo is Eerste Kamerlid, Noord-Hollands Statenlid en gemeenteraadslid van Amsterdam Annabel Nanninga niet al te snugger, is ze een drop-out van school, zou ze niet een gewone carrière van de grond kunnen krijgen, maar is ze als collaborerende carrièrist in staat drie politieke functies tegelijkertijd te vervullen.
Van de genoemde categorieën zijn de losers getalsmatig veruit de grootste. Het is evenwel zinloos hen aan te spreken op gebrek aan bijvoorbeeld opleiding. ‘Jij bent inderdaad niet verder gekomen dan het niveau van een zesjarige. Het is best triest als je daarop blijft hangen,’ las ik in een tweet. Iemand betichten dom te zijn, heeft die persoon nog nooit slimmer gemaakt. Je kunt diegene beter aanspreken op zijn status als loser. Dat is weliswaar evenzeer lastig. Leidende fascisten hemelen hun gehoor op. Zo geeft Richard Spencer, een ideoloog van alt-right, extra cachet aan het leven van witte Amerikanen: ze behoren tot een traditie, ze zijn afstammelingen van de antieke Grieken en Romeinen, de stichters van de westelijke beschaving. Toch maakt, wanneer de losers zich op die manier een elite wanen, de poging om hun status aan hen duidelijk te maken, hun uitleggen dat ze onder een autoritair bewind nog verder in de put worden getrapt, meer kans op aanknopingspunten bij hen dan het verwijt van tekortschietende argumentatie.
Uitgelichte afbeelding: By TwinsofSedona – Own work, CC0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=52419581