Boek over racisme in de VS: nuttig maar schiet tekort

Over Antoine Weijzen, ‘Racisme in Amerika – 400 jaar geschiedenis van de rassendiscriminatie’ (Utrecht, 2019)

Snuffelend in de openbare bibliotheek kwam ik ‘Racisme in Amerika’ tegen. De ondertitel: ‘400 jaar geschiedenis van de rassendiscriminatie’ gaf globaal aan waar het boek over ging. Ik kende het niet, en ook de auteur, Antoine Wijzen, zei me niets. Even er in gebladerd, het zag er interessant uit, en het onderwerp is belangrijk en actueel. Inmiddels heb ik het uit. Het is informatief, leerzaam en helder geschreven werk. Maar het zou ook een veel beter boek hebben kunnen zijn dan het feitelijk is.

1.

Weijzen neemt de lezers mee door de geschiedenis van de Verenigde Staten en haar koloniale voorloper, de Britse nederzettingen die zich tot die Verenigde Staten omvormden. In hoog tempo zien we hoe koloniale ondernemers – vooral in de verbouw van tabak, rijst en katoen – in hun behoefte aan arbeidskrachten voorzagen door de import van in Afrika ontvoerde, over de Atlantische oceaan verscheepte mensen, tot slaaf gemaakt om koloniale heren te dienen. Daarmee gepaard groeide er een ideologie van witte superioriteit en zwarte inferioriteit: het racisme als ideologie.

Bij de onafhankelijkheid van de VS bleek dat slavernij als instituut, racisme als praktijk en idee, zo diep verankerd waren dat die slavernij grondwettelijk erkend en door wetgeving verder verstevigd werd. De auteur wijst er op dat belangrijke grondleggers van de VS, met name Thomas Jefferson, zelf slaven hielden en niet opvielen door een bijzonder humane houding jegens hun ‘bezit’. De schrijver ziet daar een inconsistentie: tussen het racisme van Jefferson enerzijds, en diens verlichte wereldbeeld anderzijds. Die inconsistentie is er nauwelijks, als je beseft dat voor Jefferson de inferioriteit van zwarte mensen tot dezelfde wetenschappelijke rationaliteit behoorde als zijn uitgesproken voorkeur voor een democratische bestuursvorm. Jefferson hield er geen twee strijdige wereldbeelden op na, maar een enkel wereldbeeld waarin racisme was ingebed. Wie het denken van de Verlichting wil redden van de kritiek dat dit racistisch is, heeft dan ook meer te doen dan alleen wat racistische passages en episodes uit het denken en leven van Verlichtingsfiguren kritiseren.

Die slavernij, daar is de auteur trouwens wel glashelder over, was een verschrikking. Alle pogingen van apologeten om die een beetje op te leuken, elke beeldvorming in de richting van ‘de slaven hadden het zo slecht nog niet’, weerlegt hij effectief. Het onmenselijke karakter van het instituut zelf, de praktijken van slavenhandelaars en slavenhouders, het komt onverbloemd aan bod.

Vervolgens schetst de schrijver hoe via de Burgeroorlog weliswaar de formele slavernij wordt afgeschaft, maar de witte machthebbers – daarin gesteund door het overgrote deel van de witte bevolking zwarte mensen opnieuw in een ondergeschikte rol duwt die van slavernij maar bitter weinig verschilt. Van het beeld van president Lincoln als slavernijbestrijder laat hij weinig heel, Lincoln als bewuste racist kom duidelijk voor het voetlicht.

De apartheidswetten die werden doorgevoerd, de lynchpartijen waarmee de witte overheersing keer op keer kracht werd bij gezet, de onverschilligheid van als progressief bekend staande politici ten opzichte van het racistische onrecht dat zwarte mensen trof, het passeert de revue. Hij gaat aan de hand van foto’s van lynchings in op de betrokkenheid van zowel deelnemers als van omstanders, voor wie zoiets een educatief uitje is: vermaak, maar tegelijk een onderstreping van de vereiste raciale gedragscodes. De Ku Klux Klan wordt besproken, in de drie tijdvakken waarin er van een omvangrijke Ku Klux Klan sprake was: de eerste keer in de decennia na de Burgeroorlog, de tweede keer tijdens en kort na de Eerste Wereldoorlog, de derde keer na de Tweede Wereldoorlog.

Verbijsterend zijn de passages waarin de auteur duikt in geschiedschrijving, sociologie, reclame en film, en laat zien hoe openlijk het racisme daarin doorklonk. Je kon in ‘wetenschappelijke’ literatuur nog ver in de twintigste eeuw verkondigd zien dat zwarten minder waren dan witten, dat slavernij gerechtvaardigd was en gelijke behandeling alleen maar tot verloedering, misdaad en ondergang van de (witte!) beschaving kon leiden. Dit las je dus, niet in de marges van de uiterste rechterflank, maar gewoon in de culturele en intellectuele hoofdstroom.

Zeker zo creepy is de paragraaf over eugenetica, het in de VS in de eerste decennia van de twintigste eeuw populaire idee dat je de als het ware de kwaliteit van de bevolking op peil diende te houden door mensen die als ‘minderwaardig’, ‘zwakbegaafd’ of wat dies meer zij, weg te zuiveren, bij voorkeur preventief. Mensen die tot deze groepen werden gerekend, moesten bijvoorbeeld via gedwongen sterilisatie van voortplanting werden weerhouden. Uitgerekend Afro-Amerikanen vielen volgens de racistische beeldvorming in deze categorie, en het aantal gedwongen sterilisaties liep in de vele duizenden. Er deden zelfs plannen de ronde om langs de weg van gedwongen sterilisatie de zwarte bevolking op termijn te laten uitsterven. Genocide op termijn dus, geheel wetenschappelijk verantwoord. Je snapt dat Hitler inspiratie ontleende aan dit type van ‘wetenschap’.

De auteur besprak ook uitvoerig hoe vanuit de zwarte gemeenschappen mensen reageerden op het racistische terreursysteem. Een optie was volledige aanpassing zonder op gelijke rechten te staan, zoals Booker T. Washington die predikte. Een andere optie was: met zelfdiscipline positieverbetering nastreven, in combinatie met aandringen op gelijke rechten: de keus van W. E. B. Du Bois. Nog een andere keus maakte Marcus Garvey. Hij stelde dat Zwarte mensen zich beter konden richten op emigratie naar Afrika.

De laatste hoofdstukken gaan over de strijd voor gelijke burgerrechten en verder gaande emancipatie. Van de strijd tegen formele segregatie en de apartheidswetten waarmee die werd afgedwongen, via de strijd van bijvoorbeeld de Black Panther Party, tegen politie-onderdrukking en koloniale uitbuiting en voor de zelfbeschikking van de zwarte gemeenschappen, tot en met Black Lives Matter en haar strijd tegen het alsmaar voortdurende politiegeweld, het vrijwel straffeloos ombrengen van zwarte mensen door politieagenten. Tevens bespreekt de auteur de criminalisering van de zwarte bevolking, de wijze waarop de Oorlog tegen Drugs, feitelijk een oorlog tegen de Afro-Amerikaanse gemeenschappen is. Cijfers over het onevenredig hoge aantal zwarte mensen dat gearresteerd, opgesloten en tot vaak langdurige gevangenisstraffen veroordeeld worden, vinden hier hun plek. En nee, er verandert in de loop der jaren maar bitter weinig aan de onderworpen en gemarginaliseerde positie van de zwarte bevolking van de Verenigde Staten. Ook dat maakt het boek duidelijk.

2.

Dit alles maakt het boek erg informatief en daardoor nuttig. Het is bovendien glashelder geschreven, zonder jargon en academische brabbeltaal, en daardoor geschikt voor een breed publiek. Tegelijk graaft het boek onder de oppervlakte, en ook als je redelijk vertrouwd bent met de geschiedenis van zowel racisme als de VS, steek je er al gauw flink wat van op. Toch vertoont het boek vrij ernstige tekortkomingen.

Om te beginnen het taalgebruik. Heel consequent noemt hij de dominante bevolkingsgroep ‘blanken’ . Dat kon je dertig jaar geleden nog maken, en ook tien jaar geleden kwam je er mee weg. Maar inmiddels is ‘wit’ toch de plaats in gaan nemen van ‘blank’, en zeer terecht. ‘Blank’, met haar ondertoon van ‘ongerept’ en ‘ongekleurd’, is precies een woord dat de witte superioriteit uitdrukt en weerspiegelt. Waar donkere mensen – feitelijk licht- tot zeer donkerbruin qua huidskleur – ‘zwart’ worden genoemd, is het niet meer dan redelijk dat lichtroze en beige mensen daar tegenover ‘wit’ worden genoemd. Het is best pijnlijk om een heel boek lang de witte superioriteit onder je neus gewreven te krijgen via dat woordje ‘blank’.(1) En dat in een boek over racisme, verschenen in 2019! Je zou op zijn minst verwachten dat de schrijver deze – mijns inziens verkeerde – woordkeus op zijn minst ergens motiveert. Maar nee.

Een tweede bezwaar is de beperking die de auteur zich qua onderwerp oplegt, en die haaks staat op de titel. In een boek dat ‘Racisme in Amerika’ heet, mag je verwachten dat niet alleen het racisme tegen tot slaaf gemaakten wordt besproken, maar ook het racisme tegen de oorspronkelijke bevolking, tegen Aziatische immigranten vanaf de negentiende eeuw, en tegen mensen van Latijns-Amerikaanse herkomst. Ja, hij noemt de oorspronkelijke Amerikanen – waarbij hij ervoor kiest om ze als ‘indianen’, niet als Native Americans, Inheemse Amerikanen, aan te duiden. Hij doet dat in een Proloog, een inleidend hoofdstuk waarin hij gewelddadige dimensies van de Amerikaanse maatschappij schetst. Zulk geweld trof die inheemse bevolking, zulk geweld zien we in onderdrukking van arbeidersverzet, zulk geweld ziet hij in eigenrichting, de knokploeg die zelf ‘recht en orde’ handhaaft, en zulk geweld ziet hij in de imperiale activiteiten van de VS, haar militaire interventies in Latijns-Amerika tot en met Irak. Ten slotte is er dan het geweld tegen mensen van Afrikaanse herkomst.

Maar de totale bespreking van het geweld tegen de oorspronkelijke bevolking bedraagt in een boek van meer dan 300 bladzijden welgeteld drie pagina’s! Terwijl het proces van etnische zuivering annex genocide een groot deel van de geschiedenis van de VS gelijktijdig plaatsvindt met via slavernij en andere dwangmiddelen onderwerpen en uitbuiten van Afro-Amerikanen. Het is er ook systematisch mee verbonden. De uitsluiting, verdrijving en uitroeiing van de oorspronkelijke bevolking zorgde voor het land en de hulpbronnen waarop de witte dominante groep – de kapitalistenklasse, maar ook al die witte mensen die een graantje meepikten, al was het maar in de vorm van een gevoel van meerderwaardigheid – hun winstgevende uitbuitingspraktijken organiseerden. Via die praktijken, via dwangarbeid in tal van varianten, pompten witte heersers rijkdommen uit zwarte lichamen.

De connectie is niet moeilijk te leggen. De staten Mississippi, Alabama en Georgia waren de streken van Cherokees en Chocktaws en anderen woonden – inheemse gemeenschappen die gewelddadig westwaarts verdreven werden, een episode die de auteur kort noemt. Maar waarvoor was dat land ‘nodig’? Voor een belangrijk deel om de katoenplantages westwaarts uit te breiden, na uitputting van de bodem aan de oostkust. En wie waren er te werk gesteld op die plantages, werkkampen in feite? Precies: de tot slaaf gemaakte mensen van Afrikaanse herkomst. Etnische zuivering was voorwaarde voor de uitbuitingspraktijken van de slavenhouders, en beide werden met racistische praktijken en opvattingen kracht bij gezet. Beweren het racisme van Amerika te gaan bespreken, en dan het racisme tegen de oorspronkelijke bevolking wegproppen in drie pagina’s is echt niet erg OK. Op zijn minst had de auteur deze beperking van zijn onderwerp wel even mogen toelichten, want vanzelf spreekt het allerminst.

Zo ontbreekt er meer. De oorlog tegen Mexico noemt de auteur in een paar zinnetjes. Maar deze oorlog bracht wel half Mexico in handen van de VS – inclusief de bevolking van die voormalige Mexicaanse gebieden. Daar ligt de wortel van koloniaal racisme waar LatinX vandaag de dag bepaald niet van verlost zijn. Het hele onderwerp komt niet systematisch aan bod. En dat er een verband is tussen de aaneenschakeling van militaire interventies van de VS enerzijds, en een diep koloniale houding jegens de bevolkingen van die landen anderzijds… je zult er bij de auteur weinig samenhangends over vinden.

Toch is het karakter van de VS als koloniale maatschappij – eerst in Noord-Amerika zelf, maar al snel ook ver daarbuiten – een onmisbaar deel van de verklaring van het racisme in de VS zelf. Je ziet dat bijvoorbeeld met het momenteel wijd verspreide racisme tegen mensen uit het Midden-Oosten die in de VS wonen. Dat greep om zich heen omdat en terwijl de VS in dat Midden-Oosten op oliejacht was en is, en daarbij over de mensen in die regio gewelddadig heen walste en heen walst. Zo’n praktijk van geweld riep om een negatief beeld van de doelwitten van dat geweld, zeker als die ook nog de euvele moed bleken te hebben om terug te slaan. Racisme voorziet in zo’n negatief beeld.

De blikvernauwing van de auteur, die dus enkel en alleen het racisme tegen Afro-Amerikanen bespreekt, doet hem ook het racisme tegen immigranten goeddeels over het hoofd zien. Hij mist daar schoten voor open doel met grote actualiteitswaarde. De Ku Klux Klan bijvoorbeeld, keerde zich tegen zwarten, maar ook tegen joden en katholieken. De auteur noemt dat. Maar het antisemitisme in de VS bespreekt hij verder niet. Wat hij ook laat liggen is de vraag hoe die afkeer van katholieken precies werkte. Het is niet alleen een protestant-versus-katholiek proces. Katholieken waren veelal recentere immigranten, uit Zuid- en Oost-Europa. De afwijzing die deze mensen te verduren kregen, had een racistische dimensie. Dat geldt zelfs voor de katholieke Ieren, die te maken kregen met minachting die beargumenteerd werd met stereotypen die ook tegen zwarte mensen ingezet werden. Ieren, Polen, Italianen… ze waren in de racistische orde van de negentiende eeuwse VS functioneel aanvankelijk niet wit, of in ieder geval ‘minder wit’ dan Amerikanen van Britse, Duitse, Nederlandse of Scandinavische herkomst.

Katholieken waren bovendien mensen die nogal eens verdacht werden van dubbele loyaliteit: enerzijds aan hun nieuwe vaderland de VS, anderzijds aan de Paus in Rome. Ik denk dat er in de houding van de Ku Klux Klan en dergelijke jegens katholieken in de negentiende eeuw leerzame parallellen te vinden zijn met de huidige anti-moslim houding van bijvoorbeeld Geert Wilders. Als godsdienstkritiek vermomd racisme, waarbij een grensoverschrijdende, de nationale loyaliteit bedreigende, gehoorzaamheid wordt verondersteld, typeert die afkeer van moslims als bevolkingsgroep zoals het eerder de afkeer van katholieken als bevolkingsgroep typeerde.

Ook bij de bespreking van het verzet dat Afro-Amerikanen door de eeuwen heen tegen hun onderdrukking pleegden, schiet het boek te kort. Hij bespreekt als verzetsvormen tegen de slavernij weliswaar sabotage, op de vlucht gaan en gelukkig ook slavenopstanden. Maar dat doet hij wel heel erg summier: voor die opstanden trekt hij welgeteld iets meer dan een volle pagina uit. Hij noemt er drie: een in 1811, een in 1822, en een in 1831: ‘De derde slavenopstand in 1831 stond onder leiding van Nat Turner’, zo steekt hij over die derde opstand van wal. Het leest haast alsof er in de VS maar drie van zulke opstanden zijn geweest! Meer noemt hij er in ieder geval niet.

Een check op Wikipedia leert dat er veel meer waren, in de negentiende maar ook al in de achttiende eeuw(2). En over de paar opstanden die hij noemt, lezen we ook nog eens wel erg weinig. Die eerste opstand bijvoorbeeld: we krijgen weliswaar het aantal deelnemers te horen – rond de vijfhonderd – maar niet waar die plaats vond! Het zou wel eens kunnen gaan om een slavenopstand in Louisiana, waaraan 500 mensen deelnamen en die volgens Marissa Fessenden in een stuk voor Smithsonian ‘bijna succesvol’ was en ‘opzettelijk verloren ging voor de geschiedenis’.(3)

De bespreking van de burgerrechtenbeweging in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw laat ook te wensen over. Rommelig, wel met veel oog voor wat activisten te verduren kregen, en voor de tegenwerking van ook het o zo verlichte gezag in de hoofdstad, maar met minder oog voor de dynamiek van de strijd zelf. De sit-in van vier mensen tegen rassenscheiding in een cafetaria in Greensboro in 1960 begon, wordt besproken, waarbij ingezoomd wordt op de agressie van witte bezoekers om de actievoerders heen. Dat die sit-ins zich bliksemsnel uitbreidden, dat al snel duizenden mensen er aan deel namen, dat ontbreekt dan weer. De burgerrechtencampagne in Selma, 1965, onderwerp van een grootse speelfilm, wordt afgedaan met een enkel zinnetje, terwijl juist daar allerlei onderhuidse tegenstellingen tussen meer gematigde en meer radicale stromingen in de burgerrechtenbeweging aan de dag traden.

De Black Panther Party wordt wel weer redelijk adequaat besproken, en over de onderdrukking van staatswege is hij duidelijk. Voor de betekenis van een zwarte middenklasse vanaf de jaren 1960 – die profiteert van de afschaffing van de wettelijke apartheid, maar vervolgens haar positie als min of meer gesettelde burgerij verkiest boven de solidariteit met de armere zwarte bevolking – heeft hij dan weer een minder scherp oog.

Zo kan ik doorgaan met het aanstippen van tekortkomingen, maar dat doe ik verder niet. Laat ik afronden en zeggen dat het hier om gemiste kansen gaat, maar ook om een analyse die lang niet altijd bevredigt. Evengoed kan het helemaal geen kwaad om dit boek te lezen. Je leert er zeer beslist wat van. En het nodigt – via noten en literatuurlijst – ook wel weer uit tot verdere verkenningen in dit, ook voor Nederland belangrijke onderwerp.

Noten:

1 Zie bijvoorbeeld ook Clarice Gargard, ‘Waarom witte mensen niet “blank” zijn’

2 ‘North American Slave Revolts’, Wikipedia, (gezien op 23 november 2019)

3 https://www.smithsonianmag.com/smart-news/its-anniversary-1811-louisiana-slave-revolt-180957760/Marissa Fessenden, ‘How a Nearly Succesful Slave revolt Was Intentionally Lost to History’, Smithsonian, 8 januari 2016

– Ook verschenen bij: PeterStormt