Alleven en pekelwagen: kanttekeningen bij de kolonisering van de Kinkerbuurt (1)

In de jaren zestig zijn liefst twintig Amsterdamse trammotorwagens verbouwd tot pekelwagen: een grote vloot die er op uit kon trekken om de baan vrij van sneeuw en ijs te houden. De wagens hoorden tot series die niet meer voor het personenvervoer gebruikt werden, al hun soortgenoten waren gesloopt.
Het is ruim tien jaar geleden dat ik op een terras op het Kwakersplein een tram naar de Tollensstraat zag rijden die een terugverbouwde pekelwagen zou kunnen zijn: voor museumdoeleinden weer in de staat van personenvervoer verbouwd. Foto’s hiervan bevinden zich op een computer die buiten dienst staat, misschien komen ze nog wel.

Wat een manier om over de gentrificatie van de Kinkerbuurt te beginnen, zeg. Voor mij is het eenvoudig uit te leggen: die verbouwing van personenmotorwagen tot pekelwagen heeft plaatsgevonden in de Centrale Tramwerkplaats, Tollensstraat/Bellamystraat. De hele gedachte van onderhouden, intuigen en zelf verbouwen is weg bij wat ook niet eens meer Gemeente Vervoerbedrijf mag heten. De pekelwagens zijn weg, twintig tramwagens stallen die misschien wel een heel jaar niet nodig zullen zijn en wel onderhoud vergen, mensen die daarvoor hebben doorgeleerd bedenken dat dit oneconomisch is. De pekel wordt nu door strooiwagens uitgestort, zoals overal op straat waar ze komen, als ze nodig zijn. De kennis en de vaardigheden voor bouw en onderhoud zijn weg, met de Centrale Werkplaats. Aan het hoofd van het GVB staat iemand die niets weet van het besturen van een tram en misschien ook niet van een bus. Zij heeft bestuurskunde gestudeerd en is van D66. Alles hangt met alles samen.

Als een slag in het gezicht voor de mensen die er gewerkt hebben of mensen die herinneringen hebben aan de plaats zonder er gewerkt te hebben, maar de resultaten van het werk bewonderend bezien – zoals ik – is de Centrale Tramwerkplaats van zijn naam ontdaan en tot een verzameling o zo leuke (en, kan ik u verklappen, ik ben er één keer geweest: peperdure) eettentjes ingericht. Die hebben ze Foodhallen genoemd. En omdat ze een speciaal publiek trekken dat geen enkele technische vaardigheid heeft en meer tot het soort lui behoort dat “leerwegen” ontwerpt, moet in het kader van de opwaardering van de buurt deze maar Hallenkwartier gaan heten. De kitsch van het consumentendom wordt tot norm. En al met al, wie of wat was die Kinker dan wel, naar wie die buurt eerder genoemd was?
Iemand van wie het bestuderen geen rendement oplevert.

Een vers uit zijn Het alleven of de wereldziel, voor de onbescheidenen die zich heer en meesteres wanen:

Wat droomt gij, magtloos, maar vermetel Telg der aarde,

Geketend aan het stof! van eigen kracht en waarde?

Vraag aan Natuur, haar die u wrocht, naar uw bestaan,

Naar ’t leven, dat ze u leende; en sidder voor ’t vergaan!

Of, klem u aan de stof, waar aan uw kiem, uw leven,

Uw kennis, geestkracht en gevoel werd ingedreven;

Vraag daar, aan ’t geen, gij zelf niet zijt, waartoe gij wierdt.

Of eischt ge een hooger magt, een’ geest die ’t al bestiert,

Uit wien gij voortstroomde, en in wien gij weêr zult keeren?

Dit ongeworden zal u ’t Schepsel kennen leeren?

– Wordt vervolgd –