Bij het plaatsen van struikelstenen in de Amsterdamse Bankastraat

De toespraak van Harm Puite, initiatiefnemer van het plaatsen van de stenen, 19 februari 2025.

Hartelijk welkom iedereen, buren, vrienden, familie en andere betrokkenen.

Fijn dat jullie erbij zijn.

We gaan hier 5 struikelstenen plaatsen.
We staan in een rustig stukje van de Indische buurt.
Op dit adres, Bankastraat 56 1 hoog hebben mijn beppe en opa Schotanus van 1940 tot 1943 gewoond. Ze kwamen hiernaartoe uit een bedrijfswoning van de spoorwegen midden op het rangeerterrein de Rietlanden. Ze moesten daar weg omdat dat hele gebied verboden terrein werd.

Op drie hoog kwam nog een spoorman met zijn gezin wonen, dat was de familie Springer.
Zij kwamen uit Hoorn. Bij dat gezin hoorden drie kinderen, twee meisjes en een jongen.
Mijn moeder was even oud als hun jongste zoon. Zijn twee zussen waren een paar jaar ouder en mijn moeder had nog drie jongere broers.. De jongste, Wim, was 13 jaar jonger dan zij.

Wim heeft in 1982, veertig jaar later, beschreven wat op vrijdagavond 2 oktober 1942 is gebeurd. Hij is nu bijna 90.
Hij schrijft vanuit het standpunt van zijn tien jaar oudere broer Dirk.

Ik lees voor wat hij schrijft:

Op een avond worden we gewaarschuwd door een opgewonden buurvrouw Steensma.
Omstreeks acht uur belt ze aan en roept, terwijl ik de deur open, met schrille stem: ‘Buurvrouw! Buurvrouw! Ze halen de familie Springer op!’

Vader, moeder en Tine staan direct naast me in de portiek. De deur bij de familie Springer, een joods gezin dat sinds kort in onze portiek woont, staat open. Een agent van de gemeentepolitie staat er wijdbeens voor en blikt ons met een uitdrukkingsloos gezicht aan. Kennelijk is een aantal van zijn collega’s binnen. Ontzet kijk ik toe.

Een Amsterdamse agent die daaraan meedoet…. Het dringt heel langzaam tot mij door…
De verontwaardiging is te snijden…
‘Een gewone smeris’ sis ik in vaders oor. ‘Wat een schurk!’

Moeder hangt meteen – bevend over heel haar lichaam – aan mijn arm.
‘Alsjeblieft hou je mond, we kunnen niets doen, ze hebben de macht, ze nemen je zo mee.
Zeg niks!’

Even later komen drie agenten naar buiten, gevolgd door vader en moeder Springer met hun dochters. Alle vier met de ster op hun borst. Vader draagt een koffertje, moeder, gewoon in haar jurk met een vest, sjouwt een grote, zeildoeken tas. De meisjes zijn fleurig gekleed in hun gekleurde rokken. Het lijkt of ze minder onder de indruk van het gebeuren zijn dan wij.

Mevrouw Springer stapt uit de rij op buurvrouw Steensma toe.

‘We moeten plotseling weg buurvrouw. Dit móet een vergissing zijn….Wilt u de planten zolang water geven?’

De meisjes zwaaien ten afscheid terwijl ze de trap aflopen… De buitendeur valt in het slot, autoportieren klappen dicht, een motor slaat aan…

Snel rennen we naar de voorkamer om uit het raam te kijken en we zien beneden een luxe auto en een Duitse overvalwagen de straat uitrijden.
Wezenloos staren we elkaar aan, niemand kan een woord uitbrengen.
Vader is de eerste die bij machte is om zijn ontsteltenis te uiten.
‘Dit is één van de ergste dingen die ik in mijn leven heb meegemaakt. Dat je zo onder je ogen onschuldige mensen ziet weghalen door overheidsdienaren die – nog onder de koningin – een eed van trouw hebben afgelegd….Het allerergste is dat we machteloos moeten toezien.’
Buurvrouw Steensma is meegelopen, ze is totaal ontredderd door het schokkende gebeuren. Ze ging veel om met de familie Springer. De meisjes liepen de deur bij haar plat.
Tranen stromen over haar wangen. Woedend en verdrietig zegt ze:
’Die gaan regelrecht naar een concentratiekamp. Ze gaan mee of het voor een vakantie is…
Wilt u de planten zolang water geven?
Om daar nog aan te denken dat je uit je huis wordt gehaald of je een misdadiger bent….
Spreken ze niemand? Luisteren ze niet naar Radio Oranje? Een vergissing zei ze.
Ik geloof er niks van! Ik geloof dat we hen nooit meer zien…’

Tot zover zijn verslag.
Enkele dagen later moet de buurvrouw de sleutel inleveren en wordt de woning van de familie Springer leeggehaald.
Vader en moeder Springer en hun twee dochters zijn na drie dagen in Auschwitz vermoord.
Max, de jongste, is twee maanden eerder op zijn werk opgepakt en is dan al dood.
Ook in Auschwitz.
Doordat mijn oom heeft opgeschreven wat hij als kleine jongen heeft meegemaakt kan ik me beter voorstellen hoe het is gegaan. Hoe het mogelijk is dat vele tienduizenden Joodse Amsterdammers gevangen zijn genomen en temidden van hun medeburgers zijn weggevoerd om te worden vermoord.
Mijn moeder, haar broers en haar ouders hebben het gezien en durfden niks te doen.

Andere ooggetuigen zeggen dat het belangrijk is om moedig te zijn. Dat denk ik ook.
Maar moed komt in ongelijke porties en ziet er voor iedereen anders uit.
Net zo belangrijk als moed is het om niemand buiten te sluiten. We hebben nu, net als in de bezettingstijd, met een regering te maken die de uitsluiting van groepen mensen aanmoedigt en faciliteert.

Heb de moed je niet af te sluiten voor het leed dat anderen treft. Om je ogen open te houden en het te zien en te horen als een ander kwaad wordt aangedaan.
Mogen deze struikelstenen daarbij helpen.
Ik lees de namen voor en wens dat ze niet vergeten worden.
Kaatje Springer-Wurms
Mozes Springer
en hun kinderen
Esther Springer
Anna Springer en
Max (Marcus) Springer