Psychedelische sprookjesprins Syd Barrett

Er zijn weinig artiesten die zo kort vlamden en tegelijkertijd zo’n grote invloed hebben gehad als Syd Barrett. Het psychedelische wonderkind, zoon van een arts, die zijn jeugd doorbracht met boeken, gedichten, de natuur (het hele gezin Barrett zat bij de padvinderij en allen waren fervente vogelspotters), kunst en muziek. Een wereld zo idyllisch dat het wel een sprookje leek en net als in elk sprookje had zijn leven een zwarte kant. 

Barrett begon in zijn pubertijd muziek te maken en ontmoette de leden van wat later de Pink Floyd werd. Syd werd door de Cambridge set aanbeden: hij was knap en had alle allures van een rockster in wording. De band verhuisde naar Londen waar ze de voorhoede werden van de psychedelische underground. The Beatles kwamen kijken, de Rolling Stones waren geïnteresseerd en een nog jonge David Bowie nam notitie van de flamboyante Barrett die zich opmaakte en de kleren van zijn vriendinnen droeg.

Maar net als de band Love van Arthur Lee in Amerika (het gerucht gaat dat de riff van Pink Floyd’s Interstellar Overdrive ontstond toen iemand aan Barrett een nummer van Love probeerde voor te zingen) stortten de helden van de psychedelische zomer van 1967 al neer voordat ze de zon hadden bereikt. 

Barrett raakte in zichzelf gekeerd, verward, nam drugs, mepte een enkele keer een verkering, en begon hevig naar huis te verlangen, naar het sprookje van zijn jeugd, naar Cambridge. De harde Londense wereld en zijn rol als rockster begonnen hem tegen te staan. Hij kreeg spijt dat hij de kunstacademie had opgegeven voor Pink Floyd. En Pink Floyd had inmiddels een geschikte vervanger gevonden voor hun verwarde frontman, in de vorm van gitarist David Gilmour. En dus werd Syd niet meer opgehaald voor optredens, ook al reed hij soms in zijn Mini naar gigs om boos naar Gilmour te staren.

Barrett probeerde een solocarrière. De opnames voor ‘The Madcap Laughs’ verliepen moeizaam. Barrett, verslaafd aan downers, kon op de meeste dagen geen zinnig woord uitbrengen. Het is aan David Gilmour te danken dat er überhaupt een plaat kwam. Uit frustratie lieten Gilmour en Waters (die ook een blauwe maandag in de studio hielp, maar het project al snel voor gezien hield) Barrett’s valse starts op vinyl drukken. Gilmour gaf later in een interview toe dat er iets van rancune achter die beslissing zat.

‘The Madcap Laughs’ is een wonderlijk ding, een document van een struikelende, depressieve eenling die in zijn teksten en muziek teruggrijpt naar zijn idyllische jeugd en dat afzet tegen de bleke werkelijkheid van zijn bestaan als has-been popster in swinging Londen. De liedjes haperen, de band – bestaande uit leden van Pink Floyd en The Soft Machine – probeert Barrett’s onnavolgbare tempowisselingen bij te benen. En Barrett deelt zijn innerlijke wereld: een gedicht van James Joyce, herinneringen uit zijn jeugd, de musichall muziek die klonk toen zijn vader nog leefde… en hij lamenteert: de hartverscheurende bekentenissen van een man in psychische nood. Het is alsof je de plaat door een caleidoscoop ziet: geniale schetsen, schitteringen die je net wel of net niet kunt zien, maar het zijn slechts flarden. 

Het liedje waar al deze fragmenten bij elkaar komen is ‘Feel’ dat heen en weer zwaait tussen het pastorale Cambridge, James Joyce’s Finnegan’s Wake, het kille Londen met de groupies die aan de deur kloppen, de verloren geliefde en Barrett’s intense verlangen om naar huis te gaan. Het is een klein liedje, maar Barrett’s dichterlijk genie waarbij de ene regel overvloeit in de volgende, zijn verrassende akkoordwisselingen en zijn hartverscheurende eenzaamheid zijn van een uitzonderlijke schoonheid. En juist dat laatste doet zo’n pijn, vanwege wat had kunnen zijn: al die gedichten die hij nooit schreef, de kunstwerken die hij maakte maar weer vernietigde en al de liedjes die hij niet meer zou schrijven.

(Omdat Barrett al zijn songteksten vernietigde, bestaan er geen officiële versies. Onderstaande is mijn eigen bewerking van wat er op internet te vinden is):

You feel me
Away far too empty, oh so alone
I want to come home
Oh find me inside of a nocturne, the blonde
How I love you to be by my side
They wail, the crab on her side
She straggled a bridge by the water

She misses her craw, barley grew
Heady aside in a dell
Inside an eye be the lonely one, my bride
How I leave on the waddling wheel they flail
A gasp shringing, a bad bell’s ringing
The angel, the daughter

You feel me
Away far too empty, oh so alone
I want to come home
Oh find me inside of a nocturne, the blonde
How I love you to be by my side
They wail, the crab on her side
She straggled a bridge by the water