Domweg gelukkig aan een duinmeer

meerinduinMijn nom de plume alhier verwijst er al naar, nollen en kluften, ik heb het er vaker over gehad, een hele serie zelfs in 2014. Ik ben van jongsafaan vergroeid met het Noordhollands duinlandschap. Mijn familie heeft er eenvoudige zomerhuisjes gehad, die zich zomaar aan de rand van het duin bevonden. En verder zijn we (een “we” in heel ruime zin) er vaak verbleven buiten eigen huisvesting om.

Maar de tijd van eenvoudige zomerhuisjes op een mooie plek is voorbij, in ieder geval voor mij merkbaar sinds 2008, toen ik het heb moeten opgeven. Sindsdien heb ik wel weer een datsja, dankuwel, maar niet zo mooi buiten als vroeger, en – met de nodige fietstrapkracht zou je het zo kunnen zeggen – bij de Zuidhollandse duinen. Waar ik niet een oude band mee heb, en die ik maar zeer zelden haal. Het terras met Blauwe Tram-bier dient zich onderweg aan als pleisterplaats en dat heeft ook zijn charme.

De afgelopen week was ik er weer even voor een heel kleine vakantie. Het lijkt soms een à la recherche du temps perdu doordat er zoveel plaatsen zijn die herinneringen oproepen, en er zijn veel herinneringen. Er waren een paar plaatsen die ik sinds crisisjaar 2008 niet meer heb durven bezoeken, bang als ik was dat de zaak gemold was, iets waar je in Nederland bijna op kunt wachten. Nu moest het er met die ene plek toch maar van komen. Wat weg was, was het bankje, waar iemand heel attent een omcirkeld aatje op had gezet (nee, dat was ik niet zelf). Bankjes moeten nu gesponsord worden en hiervoor was blijkbaar niemand te vinden. Je kunt ook in het gras gaan zitten, het is minder comfortabel, en mieren (en de gevreesde teken? ik heb ze in het duin nooit ontmoet, afkloppen) en ander gedierte dat je in feite aan het storen bent komt op je langs. Maar het meer waaraan ik zoveel boeken heb gelezen en zoveel overdacht heb was er, beter dan ooit kan ik wel zeggen. Er groeide watermunt, dat er tevoren nooit geweest was. Wantsen zwommen af en aan en de soms magnifieke stilte (de vliegtuigen zuiver je weg uit je gehoor) werd regelmatig doorbroken door een enorm kikkerkoor.

Thijsse heeft het van vogels gezegd: het is ondenkbaar dat ze zingen uit territoriumdrift. Waarom zouden ze dan bijna het hele jaar door zingen? Een dergelijke vraag heb ik bij het kikkerkoor, halverwege juni: paring en broedsel horen bij de lente, en de kikkers zitten vaak met zijn achten op een rij hun lied te zingen. Het is een bepaald soort menselijke redenering die hier een doel achter zoekt. Maar juist vogels en kikkers zijn, alle andere levenden eigenlijk, al dan niet zingend, in het hier en nu, niet bij hoe ze als goede beleggers hun genen doorgeven. En op het ogenblik dat ik opsta omdat we op deze dag het vakantietje beëindigen, besef ik dat dit nu precies was waar ik ook even was: in het hier en nu. Dat komt niet veel voor. Helaas misschien. Thuis wacht de schrik, de bezorgdheid, het verdriet over Jo Cox, en, gunst, dat was ook nog zo heel kort geleden, Orlando en de blokkade er iets vlammends over te schrijven.
Ik zing maar de lof van de poelkikker, de watermunt, de kruipwilg en de rietorchis. En we wachten af in vrees en beven, met het wapen van de pen.