Op 13 mei 1968 gaan in Parijs meer dan een miljoen mensen de straat op. Het is de culminatie van een week van protesten en rellen in de Franse hoofdstad. In tegenstelling tot de voorgaande dagen houdt de politie zich koest. Voor de Communistische Partij en de door haar beheerste vakbonden is de demonstratie een manier om de spierballen te laten zien en concessies af te dwingen. Studenten en arbeiders in heel Frankrijk blijken daar anders over te denken: het is de opmaat naar een revolte die bekend komt te staan als “Mei ’68”. Tijdens deze revolte zullen studenten en arbeiders de Franse samenleving op haar grondvesten doen schudden en op een haar na de regering – en in haar kielzog het hele staatsapparaat – ten val brengen.
Het begint allemaal met een protestmeeting op de Sorbonne tegen de sluiting van de universiteit van Nanterre, een dag eerder. Op de meeting komen niet veel meer dan 300 studenten opdagen, slechts een fractie van het aantal studenten aan de Sorbonne. Het lijkt allemaal weinig voor te stellen, maar ’s avonds voeren politie en studenten een regelrechte veldslag in de straten van Parijs waarbij tientallen mensen gewond raken. Dat een relatief marginaal gebeuren zo uit de hand kan lopen, is geheel te wijten aan het universiteitsbestuur en de politie. Het universiteitsbestuur zegt bang te zijn voor confrontaties tussen de studenten en extreemrechtse groepen en roept de hulp van de politie in. De politie omsingelt de universiteit, maar zegt na onderhandelingen toe dat de studenten ongehinderd kunnen vertrekken. De vrouwelijke studenten kunnen dat inderdaad, de mannelijke worden echter hardhandig gearresteerd en in politiebusjes geduwd. Een woedende menigte houdt de politiebusjes tegen wanneer die proberen te vertrekken, de politie gebruikt traangas en de eerste veldslag van Mei ’68 is een feit.
Tot verbijstering van politiek en media – die ervan overtuigd zijn dat Frankrijk ‘een tevreden natie’ is- springen in de week na de gebeurtenissen aan de Sorbonne overal in Frankrijk actiegroepen uit de grond. In eerste instantie beperken de eisen zich tot vrijlating van de gearresteerde studenten, maar al snel worden er ook universitaire hervormingen geëist. Dan gebeurt er iets wat aan de gebeurtenissen een potentieel revolutionaire lading geeft: arbeiders sluiten zich aan bij de protesterende studenten en richten – los van de vakbonden – arbeiderscomité’s op. Het kan niet genoeg benadrukt worden hoe belangrijk en tevens hoe uniek dit is. Nergens in de Westerse wereld slaan tijdens de roerige en opstandige jaren ’60 arbeiders en studenten – dan nog grotendeels afkomstig uit de middenklasse – de handen ineen. Frankrijk vormt in mei ’68 de uitzondering.
Op 6 mei verzamelt een menigte van ruim 20.000 mensen zich op Place Denfert-Rocherau voor een demonstratie naar de Sorbonne. Bij de Rue St. Jacques wordt de weg afgesneden door een politiecordon. De tot dan toe vreedzaam verlopen demonstratie wordt zonder enige provocatie aangevallen door de geüniformeerde knokploeg van de staat. Dit keer laten de studenten zich niet onbetuigd: het wordt een complete veldslag waarbij de studenten het politiegeweld beantwoorden met een regen van bakstenen. De dag erna zijn er twee keer zoveel demonstranten aanwezig en dit keer zijn het niet langer uitsluitend studenten. Ook het daaropvolgende weekend komt het tot een geregelde veldslag tussen demonstranten en politie. De resultaten in de vorm van uitgebrande autos, gebroken ramen en restanten van barricades zijn de dag erna door heel Frankrijk op de televisie te bewonderen.
Het is voor iedereen duidelijk dat de staat te ver is gegaan. De vakbonden en de Communistische Partij, die zich tot nu afzijdig hebben gehouden, roepen op tot een demonstratie en een landelijke staking op maandag 13 mei. Aan deze oproep wordt massaal gehoor gegeven. De regering vertoont de eerste tekenen van paniek en geeft opdracht de gevangen genomen studenten vrij te laten. Het is echter te weinig en te laat. Over heel Frankrijk bezetten studenten de universiteiten en arbeiders de fabrieken. Arbeiders- en studentencomité’s springen als paddestoelen uit de grond. Op 16 mei zijn 50 fabrieken bezet door arbeiders. Op 18 mei kent Frankrijk 2 miljoen stakers, op 23 mei zijn dat er ruim 10 miljoen. Frankrijk is feitelijk tot stilstand gekomen en de regering kan niets anders dan machteloos toezien. In Parijs heerst een anarchistische sfeer. De studenten ontlenen hun inspiratie niet aan de Communistische Partij, maar aan Bakoenin, Herbert Marcuse en Guy Debord. Overal in Parijs verschijnen door de Situationisten geïnspireerde leuzen op de muren: “het is verboden te verbieden”; “wees realistisch, eis het onmogelijke“; “onder de stenen, het strand”. Gewerkt wordt er niet meer en het openbare leven ligt plat.
Op 29 mei is er opnieuw een grote demonstratie gepland in Parijs. Regeringswoordvoerders zullen later erkennen dat de regering op dat moment denkt dat het binnen een paar uur afgelopen zal zijn. Sommige ministers schijnen voorbereidingen te treffen om naar het buitenland te vluchten. Het blijkt echter een keerpunt te zijn. De Communistische Partij (CPF) en de vakbonden voelen niets voor een revolutie en gaan in onderhandeling met de regering. De actievoerende studenten en arbeiders hebben geen plannen voor na de val van de regering en al evenmin enig idee hoe ze met de macht om moeten gaan, ook niet wanneer ze die in de schoot geworpen krijgen. Men eist een “volksregering“, maar dat is weinig meer dan een goed bedoelde slogan, niemand weet hoe dit praktisch ingevuld moet worden. Indien de CPF dat had gewenst had ze op dat moment ongetwijfeld de regering ten val kunnen brengen. De CPF is echter alleen in theorie nog een revolutionaire partij, in de praktijk is ze dat al lang niet meer. Na twee dagen onderhandelingen doet de regering sociaal-economische toezeggingen waarvan de vakbonden tot nog toe alleen maar hebben kunnen dromen. Wanneer de leiders van de communistische partij het onderhandelingsresultaat presenteren aan de arbeiders bij Renault, worden ze uitgefloten. Een maand geleden was dit nog een fantastisch resultaat geweest, nu is het veel te weinig. In de steek gelaten door hun ‘leiders’, weten ze echter evenmin als de revolutionaire studenten in Parijs hoe het verder moet. Langzaam maar zeker verloopt het revolutionaire tij.
De heersende klasse – die zich verzekerd weet van de afzijdigheid van de vakbonden en de CPF – raapt al haar moed bijeen. President De Gaulle ontbindt het parlement en roept verkiezingen uit voor juni. Hij dreigt de noodtoestand uit te roepen en eventueel militairen in te zetten om de orde te herstellen. De CPF roept de arbeiders op weer aan het werk te gaan en verwelkomt de nieuwe verkiezingen. Tegelijk distantieert men zich uitdrukkelijk van ‘de extremisten’. De resterende verzetshaarden worden geïsoleerd en één voor één uitgeschakeld, soms met grof geweld. Op 16 juni ‘herovert’ de politie de Sorbonne en is het definitief afgelopen.
“De bevrijding van de mensheid is alles of niets”, staat in mei ’68 op de muren in Parijs. Daaraan gemeten heeft de meirevolte gefaald, ook al zal Frankrijk – en Europa – na 1968 nooit meer hetzelfde zijn.