We zijn aan het leren het onverdraaglijke te verdragen

We zijn de afgelopen jaren stapje voor stapje een samenleving binnengewandeld waarin zowel de grote waarden als de democratische instellingen voortdurend in vraag kunnen worden gesteld. En we zijn daaraan gewend aan het raken.

Ik neem twee momenten uit de afgelopen weken als vertrekpunt. Het zijn allebei Jan Jambon-momenten.

  • Moment 1: Op 30 september 2019 mag Jambon in Terzake zijn eerste Vlaamse regeerakkoord komen toelichten. Hij krijgt de opmerking toegeworpen dat armoede en armoedebestrijding nauwelijks ruimte krijgen in dat akkoord. Zijn antwoord is – enerzijds – dat armoede onder ‘welzijn’ valt en dus wel degelijk plaats krijgt in zijn akkoord. Maar anderzijds, en meer ten gronde zegt hij: “We moeten ook eens kijken naar de definitie van armoede”. Wat daarop volgt is gewauwel waarin armoede – net als racisme een tijdje geleden – als een relatief begrip wordt gezien.
  • Moment 2: enkele dagen later moet Jambon dat zelfde akkoord in het Vlaams Parlement verdedigen. Wanneer blijkt dat het akkoord niet vergezeld is van een begroting, en dat die begroting pas een week later ter discussie zal worden voorgelegd, roept Meyrem Almaci vanuit de zaal dat dit “te laat” is. Waarop Jambon, heel erg telegeniek, met getrokken vinger uitvalt tegen haar: “te laat? Dagadegijniebepalen!” Waarna hij het debat laat voortlopen en zichzelf geheel wijdt aan een spelletje Toy Blast op zijn smartphone.

Jambon mocht beide momenten uitgebreid komen rechtpraten in de politieke duidingsprogramma’s, en terwijl ik dit stuk schrijf geeft hij het openingscollege van Carl Devos aan de Universiteit Gent. Blijkbaar geldt de regel “politiek is politiek”, en gaan de massamedia en de opiniemakers ervan uit dat het niet echt uitmaakt welke politiek depolitiek van het moment uitmaakt.

De twee momenten tekenen echter een bepaald soort politiek. Met zijn poging om armoede van een nieuwe definitie te voorzien gaat Jambon resoluut de “metapolitieke” toer op. Die metapolitiek – een techniek die bij Nieuw-Rechts een buitengewoon belangrijk instrument is – gaat om het aanvallen van dingen die we vanzelfsprekend vinden. De grote waarheden van een samenleving zoals de onze zijn de dingen waarin we ook onze grote waarden projecteren: de gelijkheid van mannen en vrouwen, het respect voor de private levenssfeer, de verwerping van racisme, het elementaire karakter van onze basisrechten, en het belang van feiten in het vormen van opinies en beslissingen.

Nieuw-Rechts is al jaren bezig met het uithollen van die waarheden, en maakt daarbij handig gebruik van een zogenaamde “vrijheid van meningsuiting”. En die strategie heeft ervoor gezorgd dat een aantal van die grote waarheden (en waarden) nu lang niet meer zo groot zijn. Gendergelijkheid is opnieuw een strijdpunt geworden, want er is een nieuw en uiterst assertief masculinisme ontstaan. De strijd tegen racisme wordt nu gecounterd door een heroplevende White Pride beweging met slogans zoals “mogen we nog wit zijn, ja?”; op een ander niveau duikt de “omvolkingstheorie” op als een manier om racisme, discriminatie en zelfs dodelijk racistisch geweld voor te stellen als zelfverdediging van het blanke ras dat het slachtoffer zou kunnen worden van een langzame, demografische genocide. Instellingen zoals Unia, die een institutionele gelijkheidsgedachte uitdroegen, moeten dan ook op de schop. En wat feiten als basis voor opinie en beslissingen betreft, spreekt de structuur van het klimaatdebat boekdelen. Duizenden wetenschappers mogen zeggen wat ze willen – ze zijn gewoon doemdenkers die ons een probleem willen aanpraten dat er eigenlijk niet is. Wetenschapper die deze nonsens willen weerleggen zijn eigenlijk “activisten”. En die kunnen uiteraard nooit de waarheid spreken.

Het tweede moment – “dagadegijniebepalen!” – illustreert een tweede eigenschap van de Nieuw-Rechtse politiek: de aanval op de democratische structuren zelf. Politici vallen hun parlementen aan, beschuldigen ze van allerhande machinaties, en schilderen ze af als plekken waar de “elite” zich ophoudt, zichzelf bedient, en lacht om de belangen van de mensen. Trump lanceert via Twitter talloze beschuldigingen aan de Democraten die zijn malversaties willen onderzoeken en verklaart ronduit dat hij dit onderzoek met alle middelen wil tegenwerken. Boris Johnson doet hetzelfde: hij beschuldigt zijn parlement van obstructiepolitiek die de “wil van het volk” misprijst, en hij laat dat parlement (onwettig, zoals bleek) gewoon sluiten. Jambon blaft een parlementslid af en concentreert zich daarna, tijdens het parlementaire debat, helemaal op een smartphone spelletje. Parlementen worden als vijanden beschouwd.

Rechtbanken ook. Tijdens de vorige legislatuur lag de uitspraak “wereldvreemde rechters” klaar telkens wanneer een rechtbank zich uitsprak tegen een maatregel van de regering. Net zoals wetenschappers worden rechters als “activisten” afgeschilderd, en ook hier betekent het dat die rechters geen recht kunnen spreken. We zien precies hetzelfde bij Boris Johnson en Donald Trump: het systematische aanvallen van rechtbanken als instellingen die het bestuur des lands hinderen, alweer deel zijn van het “establishment” en zo systematisch de belangen van de mensen schaden.

Aan de fletse reacties te zien zijn we blijkbaar gewend geraakt aan de voortdurende aanvallen van de democratische driehoek, waarin de uitvoerende macht gecontroleerd wordt door het parlement en, in laatste orde, door rechtbanken. Jambons “dagadegijniebepalen” verdiende eigenlijk slechts één antwoord: “oh jawel”. Want het is niet de Minister-President die de agenda van het parlement bepaalt, en dat parlement heeft het soevereine recht om de regering over alles wat die regering plant of doet aan de tand te voelen. Het is zelfs de plicht van dat parlement. Net zoals rechters de plicht hebben elke rechtszaak van een gedegen en op bewijzen en juridische argumenten gebaseerd vonnis te voorzien. Geen van beide instellingen heeft de plicht om de regering ter wille te zijn. Ze dienen de regering niet, ze moeten ze net controleren en dwingen zich aan de regels te houden.

We zijn de afgelopen jaren stapje voor stapje een samenleving binnengewandeld waarin zowel de grote waarden (die we toch zo graag inroepen) als de democratische instellingen voortdurend in vraag kunnen worden gesteld. En we zijn daaraan gewend aan het raken. Het is simpelweg de politiek aan het worden. En dat is uiterst verontrustend. Want, zoals de vaders van het democratische systeem lang geleden schreven, er kan geen democratie bestaan zonder democratische mensen, dat wil zeggen: mensen die de democratie in haar puurste vorm belichamen en verdedigen. Die mensen worden zeldzamer. We zijn stilaan aan het leren het onverdraaglijke te verdragen – iets wat Eric Hobsbawm enkele decennia geleden omschreef als “barbarisme’.

– door Jan Blommaert, oorspronkelijk voor De Wereld Morgen