Vertellingen van victorie en verraad: de Duitse revolutie 1918/1919

Vandaag, 5 januari 2019, is het honderd jaar geleden dat in Berlijn het zogeheten Spartakistenoproer begon, een climax in de enkele maanden eerder uitgebroken Duitse Revolutie. Een mooi moment om onderstaand artikel hier te publiceren (1).

O ja, de beste wensen voor het nieuwe jaar!

Vertellingen van victorie en verraad:
Sebastian Haffner over de Duitse Revolutie

Er zijn boeken die je leest en dan weglegt: interessant, en dat was het dan. Er zijn ook boeken die je leest, herleest, en nogmaals herleest, en waar je telkens weer plezier aan beleeft. Niet zozeer als naslagwerk, maar als mentale belevenis, als bron van inzicht en meer. De Duitse auteur Sebastian Haffner schreef zo’n boek: ‘De Duitse revolutie 1918-1919: de nasleep van de Eerste Wereldoorlog’. Het gaat over die revolutie, en hoe die de nek werd omgedraaid door sociaaldemocratische politici en door moorddadige militaire eenheden.

Het boek is een stuk kritische geschiedschrijving, in glashelder, meeslepend, vaak humoristisch proza. Met dit boek geeft hij die miljoenen arbeiders en soldaten die destijds in opstand kwamen tegen keizerrijk, oorlogsmisère een welverdiende hoofdrol – als collectieve hoofdpersoon, maar ook als slachtoffers van hun eigen leiders. Die aanvoerders, de sociaaldemocratische politici tot wier aanhangers veel van die arbeiders zich rekenden, verschijnen bij Haffner als regelrechte verraders van de revolutie. Het is dat conflict – arbeiders die de maatschappelijke orde grondig probeerden te verbouwen, sociaaldemocratische regeerders die deze verbouwing hardhandig neersloegen, veelal met behulp van rechtse militaire eenheden – dat Haffner helder uiteenzet. De belangrijkste tekortkoming van het boek: het is veel te kort.

De SPD: een gevestigde oppositiepartij

Haffner schetst eerst de opkomst van de Sociaaldemocratische Partij van Duitsland (SPD) en haar geleidelijke omvorming van radicale verzetspartij tot potentiële bestuurderspartij. Tot 1890 was ze gedwongen ondergronds te werken, maar onder Wilhelm II vond en benutte ze een legale plek. De SPD groeide gestaag, won aan parlementszetels en aan maatschappelijke invloed via een rijk vertakt netwerk van verbonden organisaties. In dit proces veranderde de partij. ‘De massademonstraties en de rode vaandels waren nog slechts een traditioneel ritueel. Het parlementaire spel, de parlementaire eerzucht was de werkelijkheid van de partij geworden.’ (p. 21) De SPD werd een gevestigde oppositiepartij. Ze zag het Keizerrijk niet als een vijandige staat die revolutionair verpletterd moest worden, maar als prachtige constructie die overgenomen diende te worden en van sociaaldemocratische invulling voorzien. En doordat de SPD zich met de staat identificeerde, steunde ze in 1914 de deelname aan de Eerste Wereldoorlog.

Die staat zelf werd geleid door heersers met grote ambities. Dat draaide op oorlog uit. De SPD stuurde haar aanhangers de loopgraven in voor het vaderland, geheel in strijd met al die mooie woorden die ze had geventileerd over internationale solidariteit van arbeiders die een oorlog met algemene staking zouden verhinderen en desnoods met revolutie zouden beantwoorden. Hier zien we hoe de ‘parlementaire eerzucht’ de partij tot verlengstuk van de heersers had gemaakt.

De oorlog sleepte zich vier jaar voort, met steun van de SPD-leiding. Die kreeg voor haar loyaliteit iets terug: erkenning als deel van de macht. Gaandeweg ging het militaire opperbevel – met maarschalk Hindenburg en generaal Ludendorff in hoofdrollen – functioneren als dictatoriale macht. De keizer deed wat de militaire leiding wilde. Maar het parlement, de Rijksdag, stond niet helemaal buitenspel, en in dat parlement deed de SPD volop mee. Zij en haar bondgenoten drongen aan op een eind van de oorlog door onderhandelingen. Het opperbevel wilde niets minder dan een volledige overwinning. De SPD en haar bondgenoten wilden een regering die verantwoording aan het parlement verschuldigd was. ‘Het opperbevel antwoordde: na de oorlog – misschien’(p. 23) Maar hoezeer de standpunten ook tegenover elkaar stonden, het werd toch vooral meer een kwestie van geachte opponenten in hetzelfde bestel waarvoor beide kanten zich verantwoordelijk voelden. En de SPD bleef de oorlog steunen: ‘Met name de SPD spande zich in de bloedende en hongerende, soms ook al stakende en morrende massa’s over te halen om “vol te houden”’ (p. 23) Een aantal SPD-functionarissen werd het te veel. Zij vormden een linksere Onafhankelijke SPD oftewel USPD. Daarbij voegden zich ook revolutionaire communisten waaronder Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, die overigens zelf een groot deel van de oorlog in gevangenis of tuchthuis waren opgesloten wegens hun principiële kritiek op de oorlog. En aan die oorlog kwam maar geen eind.

De list van Ludendorff

Eind september kon generaal Ludendorff niet meer om de werkelijkheid heen: Duitsland verloor,. Toen verzon Ludendorff een list. ‘Met de nederlaag voor ogen concentreerde hij zich op één doel: het leger te redden.’ (p. 37) Hoe moest dat? ‘Om het bestaan van het leger te redden moest er zo spoedig mogelijk een wapenstilstand worden gesloten (…) Om echter de eer van het leger te redden moest het verzoek tot wapenstilstand uitgaan van de regering, niet, bijvoorbeeld, van het opperbevel’(37). Om ervoor te zorgen dat de Entente, vooral de Amerikaanse president Wilson voor wie democratisering van Duitsland een doelstelling was, er op in zou gaan, diende die regering er democratisch uit te zien. Zo drukte Ludendorff de omvorming van het Keizerrijk in een liberale democratie door, en werden sociaaldemocraten verleid om in de regering te gaan zitten. Die regering verzocht inderdaad om een wapenstilstand, en er kwamen moeizame onderhandelingen op gang. Zo nam de regering feitelijk verantwoordelijkheid voor een nederlaag, en kon de legerleiding doen alsof niet zij, maar de politici en vooral de sociaaldemocraten, verantwoordelijk waren voor die nederlaag.

Nu de regering afstevende op capitulatie, had de legerleiding de handen weer vrij om … de regering van teveel concessies te beschuldigen. Intussen was de oorlog nog niet voorbij, maar de zinloosheid sprong nu wel erg in het oog. En naarmate de onderhandelingen stagneerden, werd hier en daar gefluisterd: moet er niet meer veranderen om de Entente te paaien? Haffner: ‘Wanneer de persoon van de keizer de wapenstilstand in de weg stond, moest hij dan niet het offer van adbicatie brengen?’ Immers: ‘Wanneer echter de wapenstilstand mislukte vanwege de “keizerskwestie”, dreigde de revolutie.’ Haffner vervolgt: ‘Hoe en waarvandaan de revolutie zou komen, wist nog niemand. Maar op een geheimzinnige, ongrijpbare manier hing hij nu in de lucht.’ Dan liep niet alleen die keizer gevaar, maar ook ‘monarchie, staat, leger en vloot, regering en overheid, adel en grootburgerdom.’ (60) Machthebbers beraadden zich, de gevestigde oppositiepartij SPD, onder partijleider Friedrich Ebert, beraadde zich ook: hoe voorkomen we die revolutie? Intussen begonnen groepen radicale arbeiders samen na te denken over de vraag hoe ze die revolutie juist een zetje konden geven, zodat die daadwerkelijk uitbrak.

Van muiterij tot revolutie

De lont in het kruitvat werd gevormd door een dubbele muiterij. Terwijl de formeel democratische regering over een wapenstilstand onderhandelde, kregen matrozen van de vloot opdracht om alsnog ten strijde te trekken in een laatste glorieuze zeeslag. Dat bevel was feitelijk muiterij tegen het regeringsgezag. ‘En op deze muiterij van officieren volgde als antwoord een muiterij van de bemanningen.’(69). Dat begon in Wilhelmshaven, waar de bemanning van één schip de orders weigerde maar snel tot overgave werd gedwongen. ‘Krijgsraad en executiepeloton wachtte hen.’ (p. 70)

Dat knaagde aan veel matrozen in Kiel. Zij realiseerden zich dat ze hun kameraden hoorden te redden, en dat daar ook opstand voor nodig was. Ze eisten eerst vrijlating van de gevangen muiters, beraadslaagden vervolgens met arbeiders en soldaten en kwamen uiteindelijk in een grote openluchtbijeenkomst samen, vanwaaruit ze samen met arbeiders en voor een deel ook gewapend, in een stoet optrokken. Een militaire patrouille opende het vuur op de revolutionaire menigte die weigerde op bevel uiteen te gaan. Dat kostte negen mensenlevens. Een matroos schoot de bevelhebbende officier dood. ‘Dit was het beslissende moment, het startschot voor de Duitse revolutie.’ Die kreeg in Kiel snel de overhand: ‘Op de avond van 4 november was Kiel in handen van veertigduizend opstandige matrozen en mariniers.’ (p. 72) Nu was het zaak de opstand uit te breiden, wilde het met Kiel niet net zo gaan als in eerste instantie met de muiters van Wilhelmshaven. Revolutionaire matrozen reisden naar andere steden. ‘Overal waar de matrozen kwamen, sloten de soldaten uit de garnizoenen en de arbeiders uit de fabrieken zich bij hen aan, alsof zij op hen hadden gewacht; bijna nergens was sprake van serieus verzet; overal verpulverde de oude orde als vermolmd hout.’ (p. 73)

Waar de revolutie kwam, daar kozen arbeiders raden, zoals matrozen dat al hadden gedaan. Arbeidersraden onttroonden het militaire gezag dat tot dan toe onder een dun laagje parlementaire democratie overeind was gebleven en namen het bestuur van stad na stad in handen. Haffner geeft deze revolutionaire organen terecht een hoofdrol in de gebeurtenissen: die raden vormden de kiem van een nieuw soort bestuur. Maar de auteur legt onvoldoende uit wat er nu zo bijzonder aan die raden was. Bij hem zijn het als het ware een soort plaatselijke, vanuit fabrieken en kazernes gekozen parlementen of organen die toezicht houden op het ambtenarenapparaat.

 

Maar arbeidersraden zijn, als zij hun potentieel ontplooien, iets anders. Het betreft organen van gedelegeerden die niet alleen door arbeiders zijn gekozen, maar die door die arbeiders ook van mandaten – instructies hoe hun besluiten dienden te luiden – konden worden voorzien, het waren vooral ook organen van afgevaardigden die tussentijds door degenen door wie ze waren gekozen, teruggeroepen en vervangen konden worden. Dit was geen gewoon overheidsgezag. Dit was een aanzet tot rechtstreeks zelfbestuur. Precies daarom werden ze door alles wat Orde en Gezag uitademde, tegengewerkt, kapotgemaakt, van binnen uitgehold en van buiten en bovenaf verpletterd. En in dat proces speelde de sociaaldemocratische leiding, SPD-chef Ebert voorop, een smerige hoofdrol.

Dat bleek meteen al in Kiel, waar de revolutie was begonnen. Daar dook al op de avond van 4 november een zekere Gustav Noske op, een sociaaldemocratisch kopstuk. Hij was als gevolmachtigde van de regering gestuurd. Regeringsleider Max von Baden had die volmacht doorgedrukt. ‘En enkele dagen later kon hij tevreden vaststellen dat Noske in Kiel met succes de revolutie in naam van de revolutie had afgelast, de autoriteit van de vernederde officieren had hersteld en zelfs alweer een vlootpatrouilledienst op gang had gebracht.’ (p. 82) Noske gebruikte zijn prestige als sociaaldemocraat om de revolutionaire menigte, die overwegend uit aanhangers van de sociaaldemocratie bestond, van revolutie af te brengen.

Ebert en de ‘radenrommel’

De maanden erop zou het inzetten van zalvende woorden en sociaaldemocratisch prestige niet meer volstaan om menigten de revolutie te doen afblazen. Het sociaaldemocratisch gezag wist de orde toen alleen nog te herstellen door zijn toevlucht te nemen tot wapengeweld. Die sociaaldemocratie ging daarmee over tot contrarevolutie, tegen arbeiders en soldaten die zelf sociaaldemocraten waren maar al gauw moesten ontdekken dat hun leiders geen bondgenoten waren, maar dodelijke vijanden. Toen dat glashelder was, was het echter te laat. De revolutie werd door Ebert en Noske met behulp van rechtse en uiterst-rechtse militaire eenheden in golven van bloed gesmoord.

Het verloop van die strijd wordt door Haffner in levendig proza uiteengezet. Maar voordat die strijd echt ontbrandde, onderging het drama een reeks bizarre wendingen waarin de keizer verdween, een regering compleet sociaaldemocratisch werd, een keizerrijk binnen enkele uren tot parlementaire republiek én tot socialistische republiek werd uitgeroepen. Haffner schetst de gang van zaken, met groot gevoel voor de hilarische kanten ervan.

De revolutie had zich aan de vooravond van 9 november over grote delen van Duitsland uitgebreid, maar de hoofdstad Berlijn was nog in handen van het gevestigde gezag. Maar men zag de bui hangen. Regeringsleider Von Baden snapte dat arbeiders slechts kalm te houden waren als ze hoorden van een onmiddellijke wapenstilstand en het aftreden van de keizer. Die keizer zat echter in het militaire hoofdkwartier in Spa en lag dwars. Intussen probeerde op zijn beurt SPD-chef Ebert de arbeiders af te houden van revolutionaire actie. Maar dat vergde voor hem ook het aftreden van de keizer, als concessie om zijn aanhangers te paaien. Intussen waren er ook groepen radicale arbeiders, de zogeheten revolutionaire vertrouwensmannen, in vooral de metaalfabrieken aan het agiteren geslagen. Uiteindelijk maakte Von Baden het aftreden van de keizer bekend, ruim voordat die keizer daartoe zelf had besloten. Die was natuurlijk woest toen hij het hoorde. Scheidemann, een SPD-kopstuk, sprak intussen in Berlijn een menigte opstandige arbeiders en soldaten toe, en riep de republiek uit. Toen Ebert dat hoorde, reageerde die woedend: ‘Wat Duitsland wordt, een republiek of iets anders, dat beslist een constituante!’ (p. 101 )

Ebert nam intussen wel de regeringsmacht over van Von Baden, en werd daarmee kanselier van de rijksregering. Later die dag riep de intussen vrijgelaten revolutionair Karl Liebkecht de socialistische republiek uit. Op straat demonstreerden gigantische menigten, aanvankelijk in grote spanning: zouden soldaten het vuur op hen openen? Dat gebeurde niet, de sociaaldemocraat Otto Wels had al snel via een welluidende toespraak een militaire eenheid aan de kant van de SPD gekregen.

En de keizer? Die zou aan het hoofd van zijn troepen graag teruggekeerd zijn naar Duitsland om de revolutie te verpletteren. Maar eenheid na eenheid liet bij monde van officieren weten dat ze best met de keizer terug wilden trekken van het front, maar dat ze niet van plan meer waren om tegen wie of wat ook te gaan vechten. Onder de keizer zou er dus geen contrarevolutie mogelijk zijn. Uiteindelijk vertrok Wilhelm II roemloos naar Nederland waar hij troonloos voortvegeteerde tot in 1941.

Orde en gezag werden nu belichaamd door de SPD, die nu de regering in handen had en hectisch bezig was haar arbeidersachterban in het gareel te houden. Dat lukte, maar het was kantjeboord. De revolutionaire vertrouwenslieden waren inmiddels bezig in fabrieken de verkiezing van arbeidersraden op gang te krijgen. Maar Ebert en de SPD gebruikten hun socialistische prestige om ervoor te zorgen dat die arbeiders vooral sociaaldemocraten kozen. Haffner schetst de gedachtengang van Ebert: ‘Hij moest ophouden de laatste rijkskanselier te zijn en moest in plaats daarvan zelf de eerste voorzitter worden van die – hoe heette het ook alweer? – Raad van Volksafgevaardigeden’, (p. 120), de naam van de regering die door de arbeidersraden werd aangesteld.

Ebert en zijn sociaaldemocraten namen de leiding van de staat in handen. Zij werden door een vergadering van arbeidersraden in Berlijn op 10 november voorzien van revolutionaire legitimatie. Maar Ebert was vastbesloten om de revolutie ongedaan te maken en Duitsland te verlossen van die ‘radenrommel’ (p. 136). Hij sloot daartoe in het geheim een akkoord met generaal Groener, opvolger van de inmiddels vertrokken Ludendorff. In ruil daarvoor beloofde Groener medewerking aan de nieuwe regeringsleider. Zoals Groener later vaststelde: ‘Het bondgenootschap heeft goed voldaan.’ (p. 137) De tevredenheid van de generaal was helaas niet misplaatst.

Opstand in Berlijn

In januari 1919 provoceerde de regering een slecht doordachte arbeidersopstand door een politiechef die de kant van de revolutie had gekozen, te ontslaan. Arbeiders beantwoordden die provocatie door wederom in enorme aantallen te demonstreren, waarbij groepen gewapende arbeiders vanuit die demonstratie overheidsgebouwen en krantenkantoren en dergelijke proberen te bezetten. De gebeurtenissen zijn als Spartakistenoproer de geschiedenisboeken in gegaan. Haffner laat zien dat dit onterecht is. De Spartakusbond was tijdens de eerste wereldoorlog de kleine groep waartoe Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht behoorden, in december van 1918 zette ze zich om in de Communistische Partij van Duitsland (KPD). Haar rol was in die januaridagen miniem. Ja, Liebknecht was bij de opstand betrokken. Maar dat maakte de opstand nog niet tot ‘Spartakistenoproer’. De leiding werd uitgeoefend door een nauwelijks functionerend revolutionair comité dat op een gegeven moment zelfs zich de regeringsmacht had toegeëigend, althans naar eigen zeggen. Woorden waren het, niet veel meer.

De eerste dag improviseerden radicale arbeiders zelf initiatieven vanuit de demonstratie. De tweede dag stroomde weer een menigte samen, ‘misschien in groteren getale dan zondag.(…) Men voelde zich nu sterk. Gisteren had men als het ware spelenderwijze zijn kracht en macht laten zien, heel spontaan en geheel zonder leiding. Nu meende men leiding te hebben, nu verwachtte men dus besluiten, strijd en overwinning.’ Haffner gaat dan verder: ‘En vervolgens gebeurde er niets. De leiding liet niets van zich horen. Er maakten zich weer afzonderlijke groepen los, die nog een paar openbare gebouwen bezetten (…) Kennelijk durfde niemand zonder bevel de beslissende stormloop op de regeringsgebouwen te wagen, en bevelen bleken uit. Bovendien stonden enkele duizenden regeringsaanhangers voor de Rijkskanselarij, eveneens gewapende burgers, die de SPD die ochtend bijeengetrommeld had.’

De mensen wachtten en wachtten, de mensen hadden honger. ‘In de loop van de middag werden de massa’s langzaam kleiner, ‘s avonds hadden zij zich verspreid. En om middernacht was het Berlijnse stadscentrum verlaten. 6 januari 1919 was, hoewel niemand dat nog besefte, de sterfdag van de Duitse revolutie.’ (183). De dagen erna werd er nog wat onderhandeld, tussen dat beklagenswaardige revolutionaire comité en de regering. Dat comité weigerde een strategische terugtocht toen dat wellicht nog kon, en nu was het leger aan de beurt. ‘De beslissing viel in de periode van donderdag 9 tot en met zondag 12 januari 1919. Tijdens die dagen werd de revolutie in de hoofdstad op bevel van Ebert overhoopgeschoten.’ (187).

Daarna kwamen de eenheden van gewapende vrijwilligers de zogeheten Vrijkorpsen, die onder inmiddels opperbevelhebber geworden Noske geworden en geoefend waren, in actie. Noske werd willens en wetens de slachter van de revolutie. ‘Iemand moet toch de bloedhond zijn’, met die woorden aanvaardde hij zijn rol als bevelhebber. (186) De Vrijkorpsen hielden huiszoekingen, pakten arbeiders die ze van radicale sympathie verdachten op en vermoordden ze, vaak na grove mishandeling. Onder de slachtoffers van deze moordpartijen, die dus op instigatie van sociaaldemocratische politici plaatsvonden, behoorden Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht.

Op soortgelijke wijze werd de maanden erop in stad na stad de macht van arbeidersraden gewapenderhand gebroken, de ‘orde’ hersteld en de revolutie verbrijzeld. Opdrachtgever: het sociaaldemocratische regeringsgezag. Uitvoerder: overwegend uiterst rechtse Vrijkorpsen. In een enkel Vrijkorps wapperde al snel een hakenkruisvlag, deze Vrijkorps-wereld was één van de broedplaatsen voor de latere nazi-beweging. Wie het nazisme wil begrijpen, kan niet om zijn ontstaansgeschiedenis heen: als contrarevolutionaire gewapende bende, aanvankelijk in dienst van sociaaldemocratische regeerders met wie ze een afkeer van revolutie deelden. Ook dat maakt het boek van Haffner waardevol.

Wat in Berlijn gebeurde, gebeurde op soortgelijke wijze ook elders. In München, waar Haffner een apart hoofdstuk aan wijdt, bereikte de Duitse revolutie nog een climax, met korte tijd een radenrepubliek waar aanvankelijk antiautioritaire socialisten waaronder de anarchist Gustav Landauer sleutelfuncties bekleedden en vervolgens communisten onder Eugen Leviné korte tijd het heft in handen namen en de raden onder strakke leiding stelden. Het duurde niet lang. De contrarevolutie bracht een macabere golf van mishandelingen en moordpartijen. Zowel Leviné als Landauer overleefden de rechtse wraakzucht en repressie niet. De ‘orde’ was aldus hersteld. In de zomer van 1919 gold dat voor heel Duitsland: de arbeidersraden waren gewapenderhand gebroken. Maar helemaal voorbij was de revolutie niet.

Nogmaals in opstand, nogmaals verraden

De SPD regeerde intussen, samen met twee burgerlijke partijen. Rechts wilde echter niet alleen de revolutie breken, ze wilde ook de SPD kwijt. Een samenzwering van rechtse officieren en politici pleegde in maart 1920 een staatsgreep, de Kapp-putsch geheten, naar één van de deelnemers. Ook Ludendorf was weer van de partij. Ebert en Noske ontdekten tot hun ontsteltenis dat de militairen op wier macht ze zo leunden, en waaraan ze zoveel ruimte hadden gegeven, zich nu tegen henzelf keerden. In wanhoop riepen sociaaldemocratische ministers op tot een algemene staking.

Arbeiders gingen in staking: ze snapten dat niet alleen het hachje van sociaaldemocratische ministers op het spel stond, maar ook hun eigen beetje vrijheid en mogelijk hun leven. In het Roergebied kwam zelfs een revolutionaire gewapende opstand op gang, met een geïmproviseerd Rood Leger. ‘In de week van 14 tot 21 maart, de week van de algemene staking, herhaalde het Duitse proletariaat nog één keer de krachttoer van de revolutieweek van 4 tot 10 november 1918. De overeenkomst tussen deze indrukwekkende gebeurtenissen is opvallend groot. Net zoals toen speelde zich ook nu overal in Duitsland hetzelfde af, zonder centrale organisatie en leiding, en vanuit een spontane solidariteit in denken en voelen. Net zoals toen was ook nu het karakter van de massa-actie niet in de eerste plaats socialistisch, maar democratisch en anti-militaristisch: zowel de algemene staking nu als de revolutie toen was gericht tegen de macht van het leger en men geloofde de burgerregering tegen het leger te hulp te komen, net als toen bestond de grote massa van de stakenden uit sociaaldemocraten.’ (p. 259)

En wat deden de sociaaldemocratische regeerders? Die hielpen nogmaals om de revolutie de nek om te draaien. Die revolutie boezemde niet alleen het rechtse leger, maar ook de regeerders die door dat leger opzij waren geschoven, angst in. ‘De burgerlijke staat en de militaire rebellen vonden elkaar weer snel in gemeenschappelijk verzet tegen de revolutie. En het duurde niet lang totdat ook de SPD dit eenheidsfront binnenkoerste en de revolutie voor de tweede maal verried.’ (262) De staatsgreep werd afgeblazen, maar van maatregelen tegen de coupplegers kwam weinig terecht.

Intussen zetten de sociaaldemocratische kopstukken, eenmaal terug aan de regering, zich in om arbeiders te bewegen hun staking stop te zetten. Ze eisten dat het Rode Leger zich overgaf. Vervolgens was het leger aan de beurt. Militaire eenheden die eerder bij de staatsgreep waren betrokken, sloegen het arbeidersverzet neer.

Haffner citeert uit een brief van een van bij deze onderdrukking betrokken militairen: ‘Er bestaat absoluut geen pardon. Zelfs de gewonden schieten wij nog dood. Het enthousiasme is enorm, bijna ongelooflijk. Ons bataljon heeft twee doden. De roden 200 tot 300. Alles wat in onze handen valt, wordt eerst met de geweerkolf behandeld.’ De eenheid vermoordde Rode Kruis-zusters; ‘ieder van hen had een pistool bij zich. Wij schoten met plezier op deze schoeljes, en hoe ze gehuild en gesmeekt hebben dat wij hun leven zouden sparen. Niets daarvan! Wie met een wapen wordt aangetroffen, is onze vijand en moet eraan geloven. Tegen de Fransen waren wij aan het front veel menselijker.’( 265).

Haffner zelf concludeert: ‘Zo eindigde de Kapp-putsch: met een moordend strafgericht van de nog steeds sociaal-democratisch geleide regering over haar redders, uitgevoerd door degenen uit wier handen zij was gered.’ (266). Dat de SPD bij de daarop volgende verkiezingen haar kiezersaantal gehalveerd zag worden, was niet meer dan rechtvaardig. Maar de nederlaag van de revolutie was daarmee niet ongedaan gemaakt. Overigens was die nederlaag nog helemaal niet compleet, maar de slotrondes van de Duitse revolutie komen in Haffners boek helaas niet aan bod. Pas in 1924 was de rust enigszins weergekeerd, en van mij had Haffner er best nog 200 pagina’s tegenaan mogen gooien om de gebeurtenissen van die latere revolutiejaren te schetsen.

Enkele conclusies

Haffner trekt in zijn slothoofdstuk enkele conclusies. Twee van de drie zijn wat mij betreft hier bespreking waard. Allereerst zijn opvatting dat er inderdaad echt een revolutie heeft plaatsgevonden, dat de gebeurtenissen van 1918-1919 die naam verdienen. De ‘ontkenning van de revolutie’ een idee dat ‘sterk verbreid in het burgerlijke Duitsland’ noemt hij één van de drie ‘leugens’ over ‘de Duitse revolutie van 1918’. (p. 269) Hier kunnen we kort zijn. Haffner heeft gelijk. Er was een Duitse revolutie, en die verdient het voluit om naar voren gehaald te worden als iets positiefs. Haffner: ‘Net zoals iedere revolutie wierp ook deze een bestaande orde omver en legde zij in haar plaats de grondslagen van een nieuw bestel. De revolutie brak niet alleen af, zij ging ook scheppend te werk. Haar schepping waren de arbeiders- en soldatenraden.’

Bloedig was de revolutie zelf niet. ‘Men moet integendeel zelfs de discipline, goedmoedigheid en menselijkheid van de Duitse novemberrevolutie van 1918 als bijzondere verdienste noteren: te meer opmerkelijk omdat de revolutie bijna overal het spontane werk van leidingloze massa’s is geweest. De massa’s zijn de echte helden van deze revolutie geweest.’ (270) Een geweldig compliment, voor die revolutie en voor degenen die hem maakten! Spijtig wel dat hij in zijn weergave van de op instructie wachtende menigten in januari 1919 toch lijkt te suggereren: had de revolutie nu maar betere leiding gehad. Een betere conclusie lijkt mij: waren de arbeiders maar meer gewend geweest om zelf initiatief te nemen, in plaats van op orders te wachten van wie dan ook.

De tweede leugen en legende die hij noemt: het zou een import-revolutie zijn geweest, een bolsjewistische revolutie. Niet waar, stelt Haffner, de revolutie was sociaal-democratisch van karakter en streefde een ‘proletarische democratie’ na, geen ‘dictatuur van het proletariaat’. (272) Dat laatste klopt, maar sociaal-democratisch zou ik de revolutie nu ook weer niet noemen. Die arbeidersraden zul je in het programma van de SPD niet terugvinden, dat waren creaties van arbeiders zelf, waarbij mogelijk wel degelijk inspiratie uit Rusland – waar arbeidersraden een hoofdrol in de revoluties van 1905 en 1917 hadden gespeeld – doorwerkte. En ja, de stroming die in 1917 in Rusland ‘alle macht aan de raden’ tot leus proclameerde – om die leus vervolgens een inhoud te geven waarin die raden iedere autonomie al snel verloren – die stroming stond als Bolsjewisme bekend.

Dat de revolutie niet naar ‘Bolsjewisme’ streefde, is in zoverre waar dat van een neiging naar Communistische partijdictatuur – een ontwikkeling die in Rusland in 1918 al volop gaande was – in de Duitse revolutie van 1918-19 aanvankelijk gelukkig weinig tot niets is te bekennen. Maar ‘Bolsjewisme’ had destijds vooral een andere betekenis: alles wat radicaal verder ging dat parlementair sociaaldemocratisch links, alles wat staatsgezag en kapitaalsmacht uitdaagde, alles wat met staking, muiterij en opstand geassocieerd werd, heette al gauw ‘Bolsjewisme’, hoe onjuist dat etiket feitelijk ook was.

Dat de Duitse revolutie de macht van de raden combineerde met die van een gekozen parlement, zoals Haffner betoogt, klopt feitelijk ook. Maar Haffner heeft te weinig oog voor het onmogelijke van die combinatie. Beide organen belichamen een wezenlijk ander organisatieprincipe. Arbeidersraden zijn zelfbestuursorganen, onder rechtstreeks toezicht van de arbeiders zelf. Een parlement is een representatief orgaan dat gecentraliseerd staatsgezag legitimeert. Dat staatsgezag streeft naar volledige soevereiniteit, en duldt daarbij geen rivalen. Zo werkt staatsgezag nu eenmaal. Maar ook zelfbestuur en radenmacht neigen er toe om zich over de hele maatschappij te verbreiden. Waar radenmacht leeft, voelt het staatsgezag zich permanent ondermijnd. Waar staatsgezag domineert, daar krijgen de raden en het zelfbestuur onvoldoende ruimte, daar kunnen die de raden niet goed functioneren. Radenmacht en parlementaire macht staan op gespannen voet met elkaar.

Het kan best waar zijn dat de meeste arbeiders die twee soorten van macht graag in één bestel verenigd zagen. Dat was dan echter een fatale illusie, en daarvoor heeft Haffner te weinig oog. Ebert zag die tegenstrijdigheid wel, hij handelde ernaar en zette daarom alles op alles om een einde te maken aan die ‘radenrommel’. Dat de arbeiders, decennia lang getraind in loyaliteit aan sociaal-democratische concepten, organisaties en leiders, niet meteen uit die illusie wisten te breken, is tragisch maar geenszins merkwaardig. Dat Haffner echter zoveel jaren later die illusie aanprijst als kracht van de Duitse revolutie, is een ernstige tekortkoming in een verder toch wel heel mooi en leerzaam boek.

Haffner, Sebastian, De Duitse revolutie 1918-1919: de nasleep van de Eerste Wereldoorlog (Amsterdam 2003), vertaling uit het Duits van Der Verrat: Deutschland 1918/1919. Eerder verschenen als De verraden revolutie: Duitsland 1918-1919 – hoe was het werkelijk (Weesp 1983) (origineel: Die verratene Revolution 1918/1919 (Bern 1969)

Noot:

1 Het artikel was geschreven voor de Buiten de Orde (BdO), maar ergens ging iets mis waardoor het stuk het papier niet heeft gehaald. Nu plaats ik het hier, met nog enkele last minute wijzigingen en aanvullingen. Het betreffende exemplaar van BdO is inmiddels verjkrijgbaar, zonder dit stuk maar met veel ander moois. Dat zeg ik als medeplichtige aan dat blad 🙂

Ook verschenen bij Ravotr