Vechten voor het vaderland

Zou je willen vechten voor je land? De vraag werd aangekaart door Stephan Okhuijsen op Sargasso. Nee, natuurlijk niet, was mijn eerste impulsieve reactie. Maar ik moet er altijd een paar nachtjes over slapen om goed beslagen op het ijs te staan.

Allereerst is het een stomme vraag. Het gaat erom tegen wie je gaat vechten. Misschien is er een situatie denkbaar dat je wel slag gaat leveren. Maar dat doe je uiteraard niet zomaar. En de vraag suggereert dat je zonder meer ten strijde trekt voor een land.

Verder bedacht ik dat ik nagenoeg al dagelijks vecht voor een beter Nederland. De kritische stukjes over de toestand in de wereld zijn geschreven om het beter te krijgen. In zoverre ben ik dus een vechter. Maar de vraag heeft ongetwijfeld betrekking op gebruikmaking van een schietgeweer of ander gevaarlijk spul waarmee je gemakkelijk in het hiernamaals belandt. Ik vind echter dat mijn tijd nog niet is gekomen.

Die persoonlijke overweging is echter niet altijd van toepassing. Ik heb me gerealiseerd dat ik op Krapuul heb geschreven dat in geval van genocide, en je hebt de middelen om daar middels gewapend optreden een eind aan te maken, dat een geldige reden voor militair ingrijpen kan zijn. Maar zo’n ingreep in een conflict heeft weinig te maken met vechten voor je land; het gaat dan veeleer om algemene humane principes.

Bovendien is Nederland lid van de NAVO. Die organisatie is vele malen sterker dan enig andere potentiële tegenstander. De militaire uitgaven van de NAVO-landen bedragen meer dan 60 procent van die jaarlijks ter wereld. Iedereen zal zich hoeden om met de NAVO in conflict te geraken. Als Nederland dan met wapens optreedt, zal het zo goed als zeker in een offensieve rol zijn en niet in een defensieve. Zo heeft Afghanistan ons niet bedreigd; Nederland heeft partij gekozen – onder druk van andere NAVO-landen – in een conflict in dat land. Bedenk hierbij dat we een ministerie van Defensie (sinds 1959) hebben en niet een ministerie van Oorlog.

Op Sargasso vindt men de vraag eveneens stom. Afgezien van de dubieuze vraagstelling blijkt dat volgens de enquête zo’n 15 procent Nederlanders de vraag bevestigend beantwoordt. Opvallend minder dan in de meeste andere landen – voor België komt men op 19 procent terwijl het merendeel in dat papieren land slechts denkt in termen van Vlamingen en Walen en niet van Belgen. Het Nederlandse antwoord gaat de goede kant op. Over hoop doet leven en nog wat andere clichés over geluk droom ik dan.