Nu Bernie Sanders definitief de handdoek in de ring heeft gegooid, wordt een tijdperk afgesloten. De hoop op een electorale linkse doorbraak lijkt nu opgeborgen. De nederlaag van Sanders vormt het sluitstuk van een treurig decennium voor de linkerzijde. Nochtans leken de kaarten aanvankelijk goed te liggen. De financiële crisis van 2008 gaf aanleiding tot een besparingsbeleid dat zonder scrupules de schulden afwentelde op de bevolking en de banken ongemoeid liet. Geïnspireerd door de Arabische Lente braken in Europa en de VS spontane protesten uit. Pleinen werden bezet en de roep om meer democratie en gelijkheid weerklonk. Plots konden woorden als klasse, ongelijkheid of kapitalisme weer in de mond genomen worden en het beeld dat er een 1 procent was die zich niks aantrok van de overige 99 procent nestelde zich diep in het collectieve bewustzijn.
Geen wonder dus dat we doorheen de jaren 10 een plotse groei konden waarnemen van initiatieven die zich ter linker zijde van de sociaaldemocratie positioneerden. La France insoumise, Die Linke, Syriza, Podemos, Sanders, Corbyn of SP, allen hebben ze het voorbije decennium op de rand van een electorale doorbraak gestaan of boekten zelfs eclatante verkiezingsoverwinningen. Maar nergens werd die overwinning ook daadwerkelijk omgezet in een blijvende dominantie, laat staan een overtuigende breuk met het establishment. De linkse revival van de jaren 10 heeft gefaald. Het was een golf die er even gevaarlijk leek uit te zien, om daarna tegen de dijk van de gevestigde orde te pletter te slaan.
*
Hoe moeten we dit tragische falen verklaren? Alvorens die vraag proberen te beantwoorden doen we er goed aan om de linkse golf van de jaren 10 kort te analyseren. Uiteraard bestaan er naar gelang land, regio en context grote verschillen. Podemos valt niet zomaar gelijk te stellen met Sanders, La France Insoumise verschilt gronding van Corbyns Momentum. Maar toch delen deze initiatieven verschillende kenmerken met elkaar. Het eerste kenmerk heb ik al genoemd: het gaat om krachten die zich ter linkerzijde van het centrum, en meer bepaald ter linkerzijde van de sociaaldemocratie plaatsen. Ze vormen een reactie op een centrum dat in grote mate postpolitiek was geworden, kritiekloos de neoliberale premissen aanvaardde en qua oppositiewerk niet verder kwam dan sociale correcties voor te stellen. Het is dat centrum, en de neoliberale consensus waarop het terugvalt, dat na 2008 niet langer houdbaar was en daardoor in een diepe legitimiteitscrisis terechtkwam. Een mobilisatie ter linkerzijde van dat centrum was het te voorspellen en logische antwoord.
Gedurende het gros van de twintigste eeuw stond een positionering ter linkerzijde van de sociaaldemocratie gelijk aan het omarmen van een communistische, revolutionaire koers. Maar in het tweede decennium van de eenentwintigste eeuw lag dat anders. De nieuwe linkse krachten zochten eerder inspiratie en aansluiting bij de sociaaldemocratie zoals die bestond voor de hegemonie van het neoliberalisme, dan bij het revolutionaire vertoog van de reeds lang ter ziele gegane communistische partijen. Men had het niet over de collectivisering van de productiemiddelen, maar wel over Keynes, fiscale rechtvaardigheid en een Green New Deal. Men vond aansluiting met de protestbeweging op straat en op de pleinen, maar er werd zonder uitzondering geopteerd voor de electorale weg om macht op te bouwen. Sterke figuren, gedragen door een energieke beweging moesten de deuren naar parlementen en regeringen opengooien. Niet de revolutie, maar een radicaal reformisme was het streefdoel.
Theoretisch gezien haalden vele van de nieuwe linkse krachten uit de jaren 10 inspiratie uit het werk van Chantal Mouffe en Ernesto Laclau. Laclau onderhield nauwe banden met verschillende linkse leiders in Latijns Amerika en fungeerde als informele adviseur. Mouffe affilieerde zich uitdrukkelijk met Melenchons La France insoumise en supporterde voor Die Linke en Corbyn. Leerlingen van Laclau en Mouffe waren dan weer belangrijke krachten achter onder andere Podemos en Syriza. Volgens Mouffe en Laclau luidde de crisis van 2008 de crisis in van het neoliberalisme, de periode die daarop volgde duidt Mouffe in haar meest recente werk aan als een ‘populistisch moment’. Hiermee verwijst ze naar het feit dat de neoliberale consensus wordt uitgedaagd door verschillende vertogen die als structurerend principe hebben dat ‘het volk’ tegenover ‘de elite’ wordt geplaatst. We kennen natuurlijk de rechtse invulling van dat discours, maar waar Mouffe voor pleit is een linkse, democratische invulling van dat populisme. Onder de noemer van ‘het volk’ en in confrontatie met ‘het establishment’ kan volgens haar een coalitie worden gevormd tussen verschillende progressieve en linkse bewegingen. Mouffe meent dat een dergelijke coalitie moet inzetten op een verdieping en radicalisering van de liberale democratie en een nieuwe, linkse hegemonie bewerkstelligen.
Maar die hegemonie heeft zich dus nergens gerealiseerd. In plaats daarvan zagen we afgelopen jaren de steile opgang van een nieuw rechts autoritarisme en moest de linkerzijde nederlaag na nederlaag zien te verwerken. Zeker, er zijn uitzonderingen en lichtpuntjes. De Belgische PVDA behaalde verkiezingsoverwinningen, hier en daar weten groene partijen hun aanhang te vergroten en in Spanje en Portugal heeft links zich een weg tot in parlementen en regeringen gevochten. Maar toch kan niet anders dan geconcludeerd worden dat de links populistische strategie – ik neem voor het gemak de term van Mouffe over – er niet in geslaagd is om een nieuwe hegemonie te realiseren. Nu Bernie Sanders uit de race naar het Witte Huis is gestapt, lijkt het links populistische momentum helemaal voorbij.
*
Hoe valt het falen van het links populisme te verklaren? Een aanzet tot antwoord kan volgens mij gevonden worden door nog even stil te staan bij enkele centrale uitgangspunten in het werk van Chantal Mouffe. Mouffe laat niet na te benadrukken dat haar invulling van een links populisme veraf staat van een revolutionair project. Voor haar ligt de waterscheidingslijn tussen een revolutionaire en een reformistische politiek in het al dan niet aanvaarden of verwerpen van de liberale democratie. In For a Left Populism stelt ze dat radicale hervormingen perfect mogelijk zijn binnen het kader van de bestaande liberale democratie en bij wijze van negatief voorbeeld verwijst ze daarvoor naar het Thatcherisme. Thatcher slaagde erin om het neoliberalisme hegemoniaal te maken zonder te breken met de liberale democratie. Op een gelijkaardige wijze kan links vandaag volgens Mouffe zich meester maken van het populistische moment, zonder de liberale democratie zelf te viseren.
Ook het reëel bestaande linkse populisme heeft zich altijd ver gehouden van het aanvallen van de liberale democratie. Wat bekritiseerd werd waren krachtsverhoudingen binnen de liberale democratie die een degelijke werking van die democratie bemoeilijkten. Kop van jut waren daarom de banken, de Troika, de rijken, de 1 procent of Europa – maar niet de liberale democratie an sich. De liberale democratie werd door het links populisme aanzien als een quasi neutraal speelveld, een passieve omgeving waarin hegemonieën en contra-hegemonieën met elkaar de strijd om de macht aangaan. Het idee dat de vorm die liberale democratie vandaag aanneemt een terrein ontwikkelt dat bepaalde politieke krachten en gedragingen produceert of stimuleert en andere afremt of onmogelijk maakt, werd hierdoor zelden overwogen. Het verklaart ook waarom zowel Mouffe als de reëel bestaande links populistische initiatieven zonder veel reserves de electorale strijd omarmden als belangrijkste middel om hun macht te verzilveren.
De stelling die ik daar tegenover wil plaatsen, luidt als volgt: het systeem waar we vandaag naar verwijzen als ‘de democratie’ verschilt in radicaal opzicht van wat we veertig jaar geleden ‘democratie’ noemden. En dat heeft belangrijke gevolgen die adepten van het links populisme niet onder ogen zien. Dit verklaart ook – ten minste gedeeltelijk – de zwanenzang van het links populisme.
*
Eén van de belangrijkste onderscheidende kenmerken van westerse democratieën vandaag is de dominantie van het mediapolitiek complex: de verwevenheid en wederzijdse afhankelijkheid tussen media en politiek. Wie politieke macht wil uitbouwen is vandaag aangewezen op mediaplatformen. Het is de voornaamste en vrijwel enige wijze waarop politiek een publiek kan bereiken. Wie het als politicus of politica wil maken, kan niet anders dan aanwezig zijn op die mediaplatformen. Tegelijk is politiek een lucratief product voor die zelfde mediaplatformen. Uiteraard is het zo dat er binnen de moderne democratie altijd een wederzijdse afhankelijkheid heeft bestaan tussen mediaplatformen en politiek. Politici hebben steeds gebruik gemaakt van radio, televisie en kranten om hun boodschap wereldkundig te maken. Maar wat de huidige democratie tot een spektakeldemocratie maakt, is het feit dat de enige band tussen een politicus en zijn of haar electoraat een gemediatiseerde band is geworden.
Daarbij moet benadrukt worden dat de gemediatiseerde band binnen de huidige constellatie slechts kan gecreëerd worden door platformen die commercieel van aard zijn. Het zijn platformen die uit zijn op winstmaximalisatie. Niet de gebruikswaarde van de informatie die verspreid wordt, maar de ruilwaarde van de informatie is wat telt: potentiële circulatie primeert op inhoud. Commerciële media hebben daarom een inherente tendens om inhoud te brengen die in steeds sterkere mate gesensationaliseerd is. Sensatie is immers wat circulatie drijft: informatie wordt voortgeduwd door sterke emoties zoals angst, haat, verontwaardiging of woede.
Het is natuurlijk reeds lang het kenmerk van wat sensatiemedia genoemd wordt: de focus op misdaadnieuws, schandalen, ruzies en intriges. Maar ook zogenaamde kwaliteitsmedia – die zich bij wijze van een soort klassendistinctie maar al te graag dissociëren van sensatiemedia – zijn in wezen gesensationaliseerde media. Sensationalisering neemt in die media de vorm aan van een sterke nadruk op hoogoplopend debat, opinie’s, columns of individuele getuigenissen en verhalen. Deze sensationaliserende tendens zien we natuurlijk bij uitstek terugkomen op de nieuwste mediaplatformen zoals Facebook en Twitter. Sociale netwerken zijn geen loutere informatienetwerken, maar info-affectieve netwerken: informatie wordt voortgestuwd door emoties en de architectuur van de platformen is van die aard dat emoties zelf voortdurend worden aangewakkerd. De emoticon is de ziel van sociale mediaplatformen en reveleert een waarheid die geldt voor àlle commerciële mediaplatformen.
Mijn centrale stelling is dat de dominantie van het mediapolitiek complex een bepaalde vorm van politiek produceert. Naarmate politici steeds afhankelijker werden van commerciële mediaplatformen, werd politiek zelf steeds sensationeler van aard. Politiek moest voortaan gehoorzamen aan mediawetten. Dit leidde in de eerste plaats tot een sterke individualisering van de politiek. Politiek werd voortaan een kwestie van individuen, van personages die zichzelf profileren op mediaplatformen. Om zoveel mogelijk aan bod te komen op mediaplatformen moeten politici zichzelf daarnaast ook als conflicterende personages profileren. Aan de hand van het genereren van conflict, liefst rond thema’s, situaties of personen die heftige reacties losweken, kunnen politici emoties aansturen en een publiek voor zichzelf genereren.
In een spektakeldemocratie wordt politiek conflict op professionele wijze gecreëerd of gestimuleerd en vervolgens op de samenleving losgelaten. Conflict is een politiek-commercieel product en reflecteert zodoende steeds minder breuklijnen die binnen de samenleving heersen, maar creëert zelf breuklijnen die op maat gesneden zijn van een mediapolitiek complex en een publiek van mediaconsumenten. Naargelang ze erin slagen hevige emoties los te weken bij het publiek – en dus interessante mediaproducten worden – blijven die gecreëerde breuklijnen resoneren en worden ze daardoor steeds reëler.
De dominantie van het mediapolitieke complex heeft een speelveld gecreëerd dat in het objectieve voordeel werkt van het rechts populisme en extreem rechts. Reeds in de vroege jaren negentig wisten extreemrechtse partijen goed in te spelen op het groeiende mediapolitieke complex door in te zetten op provocatie. Eén van de voornaamste middelen om te provoceren, toen en nu, is racisme. Zeker, vele politici ter rechterzijde zijn racistisch, maar ze weten racisme ook in te zetten als een provocatie, als een mediaproduct dat heftige reacties opwekt en daardoor verkeer op mediaplatformen doet toenemen.
Ook al werden, zeker in de jaren negentig, extreem rechtse politici nog geweerd door vele mediaplatformen, door te provoceren en ophef te creëren wist extreem rechts toch toegang te vinden tot die platformen en zo een publiek te creëren. De techniek van de provocatie werd doorheen de jaren geperfectioneerd en met de komst van sociale netwerken nam het effect en de reikwijdte ervan ook toe. Een blik op de Twitter-lijn van Thierry Baudet of Donald Trump volstaat om zich daarvan te vergewissen.
Tegenover de permanente provocatie staat kritiek machteloos. Kritiek lijkt enkel in het voordeel te spelen van de provocateur wiens boodschap voortdurend versterkt wordt door de kritiek. Onder de dominantie van het mediapolitieke complex gaan de traditionele aannames omtrent hoe een politieke strijd binnen een democratie vormkrijgt, niet langer op. Dat een woord kan ontkracht worden door een wederwoord, een debat zaken kan verhelderen of media een tegenwicht voor politieke macht betekenen bijvoorbeeld; zijn aannames die iedere dag ontkend worden door de realiteit. De spektakeldemocratie heeft een speelterrein meegebracht waarin alle oude zekerheden en de daaraan verbonden strategieën en tactieken op losse schroeven worden gezet.
*
Het links populisme heeft nagelaten om de eigenheid van de spektakeldemocratie ten gronde te analyseren. Dat straalde af op de tactiek die gebezigd werd. In wezen viel het links populisme terug op een neo-gramscianisme dat ontdaan was van ieder materialisme. Het vertrekpunt was steeds dat politiek een ideeënstrijd zou zijn, dat hegemonie zou gaan om het winnen van een narratief binnen een egaal speelveld. Tegenover het neoliberale of rechts-autoritaite narratief moest een links narratief geplaatst worden en om dat links narratief ingang te laten vinden probeerde het links populisme op zijn manier toegang te krijgen en macht op te bouwen binnen het mediapolitieke complex. Niet toevallig zien we daarom in het links populisme ook een sterke individualisering optreden van de politiek. Alle links populistische initiatieven van het voorbije decennium hebben zich gecentreerd rond personages die konden fungeren als interessante mediaproducten. En hoewel populistisch links in tegenstelling tot de rechterzijde nauwelijks zijn heil zocht in de provocatie, zien we wel dat er steeds sterkere nadruk kwam te liggen op het bespelen van emoties.
Door er vanuit te gaan dat er een ander narratief moet gecreëerd worden via het mediapolitiek complex begaat populistisch links een dubbele fout. Ten eerste wordt de eigenlijke werking van het mediapolitieke complex miskend. Wat als politieke dominantie op mediaplatformen en electorale overwinning vandaag nog weinig te maken heeft met het opbouwen en uitdragen van een narratief? Wat als het niet draait om het hebben van een narratief, maar wel om het louter aanwezig zijn op platformen, het direct bespelen en manipuleren van affecten onder het publiek zonder dat daar veel coherentie bij komt kijken? De ware relevantie van de onthullingen rond Cambridge Analytica was niet het feit dat data gebruikt werden om gerichte advertenties te sturen of dat er samenwerking bestond met Russische spelers, maar wel dat politieke campagnes vandaag in wezen vormen zijn van zeer gesofisticeerde psychologische manipulatie. Waar we vandaag mee te maken hebben, is een zeer ver doorgedreven vorm van gouvernementalisering van het electoraal proces. Verkiezingen winnen gaat over dominantie op platformen en die dominantie creëren, is geen kwestie van het ontwikkelen van een coherent narratief, maar wel van het ontwikkelen van specifieke technologieën, gedragingen en personages om gedrag te beïnvloeden binnen een gemediatiseerde ruimte.
Ten tweede werd door populistisch links te weinig stilgestaan bij hoe er effectief een contra-hegemoniale macht kan uitgebouwd worden. Is het wel nodig om te domineren binnen dat mediapolitieke complex? Moet er mee gestapt worden in het spektakel? Is dat het terrein waarop de strijd moet gevoerd worden? Als links trouw blijven aan zijn eigen premissen, dan dient het antwoord op die vraag negatief te zijn. Een spectaculaire politiek is immers ook in wezen een ondemocratische politiek. Wanneer politici personages worden, dan worden de mensen die ze claimen te vertegenwoordigen gedegradeerd tot publiek. En hoewel een publiek kan liken, volgen, applaudisseren, juichen of jouwen; is de structurele rol van een publiek in wezen passief. Een publiek kan enkel re-ageren en het re-ageert slechts wanneer het bespeeld wordt. Een publiek is nooit autonoom en vanuit democratisch oogpunt is dat problematisch, want ware democratie begint met het idee dat mensen in staat zijn om autonoom te handelen, te discussiëren, zich te organiseren. Als links een democratische politiek wil vormgeven dan dient er gebroken te worden met de spectaculaire vorm die politiek heeft aangenomen.
*
Tegenover het spektakel moet de praxis worden geplaatst. Praxis verwijst hier naar een politiek die zich situeert binnen het materiële, geleefde leven, een politiek die aanwezig is in wijken en op werkvloeren, die zich centreert op de reële breuklijnen die mensen dagelijks ervaren en die daarrond praktijken ontwikkelt om mensen effectief te ondersteunen. De basis van een gedeeld en duurzaam wereldbeeld ligt altijd in het concrete handelen, samenwerken en ontmoeten en niet in het louter ontwikkelen van een narratief op mediaplatformen. Praxis is niet nieuw, in zekere zin betreft het een aansluiting zoeken bij een lange linkse traditie van coöperaties, werkorganisaties, verzekeringskassen, medische initiatieven, vergaderingen en comités die van onderuit opgericht en georganiseerd worden. Een politiek van de praxis moet inspiratie putten uit deze historische traditie.
Een politiek van de praxis zal de komende jaren van vitaal belang worden. Tot op zekere hoogte heeft de huidige globale pandemie het spiegelpaleis van het spektakel al verbrijzeld. Alle politici die zichzelf groot gemaakt hebben door middel van provocatie, die macht verward hebben met populariteit en beleid met dominantie op mediapolitieke platformen, spartelen vandaag radeloos in het rond of flirten met de krankzinnigheid. Nu de dagelijkse realiteit van werkende mensen, van zorgpersoneel, van ouderen in rusthuizen, van mensen die rekeningen niet kunnen betalen, van sociale nood en dreigende crisis als een komeet in de spektakeldemocratie inslaat, zijn de kampioenen van die spektakeldemocratie verblind en verlamd. Het is nu of nooit dat de linkerzijde moet bewijzen dat ze (opnieuw) aansluiting kan vinden bij het geleefde leven.
Die aansluiting bij het leven zal de komende jaren en decennia ook een kwestie van overleven worden. Met een virus dat hardnekkig blijft rondspoken, een economische en sociale crisis van een magnitude die ongezien is en een ecologische catastrofe die steeds zwaarder zal doorwegen, kan een linkse politiek niet anders dan zich focussen op het vormgeven en verbeteren van de onmiddellijke levensomstandigheden en daar, uiteraard, ook een niet aflatende strijd voor voeren. Een strijd die zich niet zal gewonnen worden op virtuele platformen, maar door het uitbouwen van reële, materiële krachtsverhoudingen. Ergens, onderweg, zijn we het ongelooflijke belang daarvan vergeten. Nu is het laatste moment aangebroken om dat te corrigeren.
door Thomas Decreus, oorspronkelijk verschenen bij De Wereld Morgen