Op een warme dag in juli boekhandelaar worden

De opening van de winkel heb ik niet meegemaakt – niet omdat ik er niet bij wilde zijn, maar omdat ik die mooie oktoberdag in 1977 prioriteit gaf aan mijn roeiafspraak: ja, roeien!

Het werd dus een mooie julidag in 1978, ik zeg het maar even: ik was de liefde aan het bedrijven en werd telkens opgeschrikt door de telefoon. Dat werd niks (zoals de hele relatie overigens, maar dit terzijde) dus er kwam het ogenblik waarop ik alleen was en wel de telefoon aannam. Het was mijn beproefde makker uit dagen van de Federatie van Vrije Socialisten, Harm (toen nog: Harry) Puite, die beslist kwijt moest hoe leuk het was te werken bij Het Fort van Sjakoo. Of ik kwam kijken. Dat deed ik.

Het is moeilijk te bepalen wat mijn indruk was bij die eerste blik in de ruimte van wat ooit een kruidenierswinkel was geweest, omdat ook nu nog die achtergrond herkenbaar is. In de oude joodse buurt ja, ik ben mij steeds bewust geweest dat “wij” daar waren omdat “zij” er niet meer waren. Ik heb er elf jaar doorgebracht, met onderbreking, dat wel, en het werk in de winkel is in hoge mate bepalend geweest voor mijn verdere levensloop. En niet alleen die van mij. Ik kan zo vier, vijf namen bedenken van andere mensen wier leven gekleurd is door het werken bij de Internationale Boekhandel Het Fort van Sjakoo. Maar laat ik beginnen de naam van de winkel te verklaren.

Jacob Müller was een beruchte rover in Amsterdam (afkomstig uit Oost-Pruisen) – het edele vak van inbreker oefende hij evenwel niet in Amsterdam uit. Hij werd geradbraakt, gevierendeeld en aan de meeuwen gevoerd in 1718. Van de verhalen over hem klopt achteraf zo goed als niets dus misschien ook dat van die meeuwen niet… Wat er nu bekend over hem is, was dat nog niet in 1977/78. Voor mij was de naam verbonden aan plaatsen in Amsterdam waar de Wanorde overheerste en men beter niet kon vertoeven: een blok bij het Javaplein kende ik onder die naam, in de buurt waar ik ben opgegroeid. Het Fort van Sjakoo, klemtoon op de laatste lettergreep en de “a” een toonloze klinker, zoals in “de”. Nee, die buurt bestond uiteraard niet in 1718.

Het pand Jodenbreestraat 24 was een laatste restant van oude bebouwing in de straat waar Rembrandt van Rijn ooit gewoond heeft. Het hele blok, op nrs. 16 en 24 na, was al gesloopt terwille van een kantoor van een Britse verzekeringsmaatschappij die ook in onroerend goed handelde. Het waren dagen van verzet tegen de cityvorming in de Amsterdamse binnenstad, de kraak van Jodenbreestraat 24 hoorde eigenlijk nog bij de acties rond de ontruiming van de Nieuwmarktbuurt eerder dat decennium. De dreigende ontruiming van dit pand was de eerste jaren aan de orde. De ingrijpendste kunstgreep om die ontruiming te voorkomen was het tot woning verklaren van de winkelruimte, waarmee eventueel optreden van de macht huisvredebreuk kon worden aangerekend. Nachten met diverse collega’s in stapelbedden in de achterruimte, later een éénpersoonsbed uitdrukkelijk in de winkelruimte bij de etalage – de urgentie nam geleidelijk af, ik streek de laatste keren pas tegen drie uur ‘s nachts neer in deze officiële woonruimte. Overdag functioneerde de winkel met beperkte voorraad als winkel – opmerkelijk genoeg was de omzet bij uitgeklede presentatie niet of nauwelijks lager dan bij vollere boekenkasten.

De kraakactie is gewonnen, het kantoor ging niet door en het hele blok bestaat nu uit prettige nieuwbouw.

Voor de zekerheid: die julimiddag in 1978 kwam op zeker ogenblik Josien langs, een van de – informeel natuurlijk maar feitelijk – Belangrijke Personen verbonden aan de winkel. (Ik hoor haar als het ware vanuit het au-delà protesteren.) Of ik er ook kwam werken. Een verrassende vraag met grote gevolgen, want ik heb “ja” gezegd. Op het ogenblik van schrijven is het te heet om het verhaal verder voort te zetten, het volgt nog.

– Dubbele Boterham met Kaas 33, eerder verschenen bij Libertaire Orde

– Jaco: Door nvt – Stadsarchief Amsterdam, Publiek domein, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=9004473