Mis met vuur van de smid (kort kerstverhaal)

Op onze oprijlaan kwam op een donkere dag een bestelauto opgereden. Het is lang geleden gebeurd; ik was nog een jongen en ging misschien net naar het lyceum. Alleen flarden herinneringen zijn overgebleven. Toch genoeg voor een verhaal over de lokale smid. De onbekende vaag geel-groene wagen bleek hem namelijk toe te behoren.

Net was ons gezin het kerstgebeuren zo’n beetje aan het plannen. ‘Op welke dag eten we mosselen?’ was de vraag die ons bezighield. Een etentje in het wijd en zijd geroemde mosselrestaurant in de streek stond tussen Kerst en Nieuw gewoontegetrouw op het menu.
Toen we de auto zagen stoppen en een man uitstappen, merkte ik met jeugdige onhandige bijdehandheid op: “Daar komt een duivel uit de mossel gekropen.” We hadden het op dat ogenblik over deze schelpdieren en het voertuig had er wel wat van weg, in ieder geval de kleur.
“Gedraag je, Jakkie,” vermaande mijn moeder, “de smid is geen duivel”. Haar gezicht straalde opeens. Mijn vader keek argwanend nors. Mams versmaadde mannen niet, maar daar ben ik pas veel later achter gekomen.

“Kom binnen, kom erin,” nodigde mijn moeder na het openen van de voordeur. “Het is voor het eerst dat je hier komt, geloof ik,“ getuigde van haar nieuwsgierigheid.
“Kom verder,” riep mijn vader vanuit de huiskamer. “Wat wil je drinken op deze sombere dag? Een jonge borrel of cognac? We hebben cognac met een grote C. Niet van dat vocht dat ze je in de plaatselijke cafés laten zuipen. Mijn zwager heeft de flessen pas meegebracht van een authentieke wijnboer uit Cognac. Zet je neer.”
De smid vulde de aangewezen zetel. Karakteristieker worden ze weinig gesmeed. Hij was een grote, gespierde en goed geproportioneerde veertiger, dus zonder buikje.
“Nee, dank je. Ik moet nog een aantal klanten af en als ik overal een slok neem, kom ik niet meer thuis. Ik ben het niet gewoon veel te drinken,” reageerde de smid. ‘Thee, koffie of sinaasappelsap dan?’ Het werd sap, wat een ‘mooi’ klusje voor Jakkie opleverde om de sinaasappelen uit te persen.
“Het is een sombere dag, zoals je al zei,” vervolgde de smid, “en ik kom ook met een sombere tijding die ik aan mijn beste klanten persoonlijk wil meedelen. Ik stop met de smederij. Het gaat niet meer. Er is te weinig klandizie.” Een zware stilte denderde onze huiskamer in.
“Rot,” bracht Vader na een korte, doch onafzienbare tijd uit. Hij hield er niet van melodramatisch te doen. Mams ging naar de smid toe, legde een arm op zijn schouder en streelde zijn donkere, volle bos haar. Toen hield de grote man het niet meer. Tranen welden op en hij begon hevig te snotteren.
Het tafereel maakte grote indruk op mij. Ofschoon mijn tienertijd naderde, was de smid ergens nog steeds een soort superman voor mij: groot, sterk, onverschrokken en altijd vond hij een oplossing voor een smeedprobleem. In dat plaatje paste het zielige hoopje mens niet.
“Drink toch maar een glaasje cognac,” adviseerde mijn vader met klem en hij schonk in. Mijn moeder bracht het aan de lippen van de smid en het bleek toverdrank. Zijn tranen stokten. Zijn gewaarwordingen werden door het fijne druivennat in een ander licht gebracht. Met mijn moeder tegen zijn been aangedrukt moest hij zelfs even naar zijn kruis tasten om daar wat recht te plooien.
“Het werd me even te veel,” zei de smid. Maar al te zeer begrijpelijk, vonden mijn ouders. “Ik ga maar weer snel, dit kost veel emotionele kracht, en mijn hoofd staat totaal niet naar gezelligheid.”
“Sterkte op de fabriek,” wenste Pa hem toe. Het sprak haast vanzelf dat een al gerijpte arbeidskracht zonder werk en met weinig scholing naar de enige grote fabriek in de streek zou gaan. In die tijd werden werkkrachten zelfs uit verre oorden achter hun geiten vandaan gehaald om vacatures te lenigen. “Ja, dank je, het moet, het is niet anders,” nam de smid afscheid.

“Hij is toch een vakman?” zocht ik naar een verklaring bij mijn vader na het vertrek van de smid, mij onderwijl nuttig makend met het nuttigen van het door hem gevraagde sap. Vader glimlachte: “Vakmanschap volstaat niet altijd. Dat begrijp je al wel. Maar in dit geval was zijn failliet wellicht onnodig. Hij is echt een vakman en het is zonde dat zijn kennis en kunde tot niets meer dient. De boeren in de buurt willen echter modern zijn. Paarden verdwijnen en trekkers komen in hun plaats. Dat is economisch niet anders. Toch kan er nog behoorlijk wat werk voor een smid zijn. Zo is er voor het scherpen van ploegscharen geen betere dan hij. Maar zoals ik zei: de boeren denken modern te zijn. Voor klussen die de smid prima kan doen, gaan ze ook naar mechanisatiebedrijven waar ze hun trekkers en ander landbouwmaterieel in onderhoud hebben. Ze beseffen niet dat ze op die manier vakmanschap onnodig de strot afknijpen. Maar goed, boeren zijn boeren. Voorbij hun eigen erf in het belang van een gemeenschap denken is veel gevraagd van hen. Iets van gemeenschapszin voelen ze hoogstens met Kerstmis.” Die ouwe van mij had zo zijn eigen filosofietjes. Dat wist ik toen al.
Niet veel later schafte hij een lasapparaat aan. Hij kon het prutswerk dat stagiaires bij de mechanisatiebedrijven regelmatig afleverden niet accepteren. Laat mij dan maar liever zelf klungelen, dan hoef ik me alleen aan mezelf te ergeren, was zijn argumentatie.

Een paar jaar nadien op een ochtend van heel vroege vogels fietste ik toevallig langs de smid die stond te wachten op het busje van de fabriek dat arbeiders erheen bracht. Ook dat ding kwam destijds al zozo. De smid stond iets apart van een groepje. De reus leek gekrompen. Waar hij vroeger fier achter het vuur stond, rechtop en alert, bogen zijn hoofd en schouders nu. Zijn vuur scheen niet alleen letterlijk maar tevens innerlijk gedoofd.
Net lachte het groepje om iets wat waarschijnlijk op voetbalhumor geleek. De vrolijkheid van zijn metgezellen leek hij niet helemaal te vatten. Die zaten vanuit zijn gezichtspunt in Plato’s grot met hun enige werkelijkheid van fabrieksarbeid. Wanneer je van buiten komt en je je trots op je vakmanschap, je zeggenschap en je huis hebt moeten opgeven, wen je niet aan die grot. Dan dooft het licht, althans zo kan ik me goed indenken.
Ik zwaaide opgewekt naar hem. Hij keek verstrooid, herkende mij, stak zijn hand op en groette kort: “Hoi.”

Nog enkele jaren later ging ik naar een kerstmis in een kerk waar ik normaal nooit kom. Vrouwen weten mannen steeds weer te verleiden naar plekken te gaan die hen deprimeren. Zo wilde mijn toenmalige vriendinnetje per se een kaarsje branden voor de vele zonden die ze had begaan. En ze wilde dat dan speciaal met Kerst aansteken. Jezus is ook uit zonde geboren, bedacht ik, dat geeft vermoedelijk een soort oerlotsverbondenheid. Met die rationalisatie schikte ik mij naar haar wens.
In de kerk zag ik de smid onverwacht weer. Hij was de voorzanger van het koor. Vol gepassioneerd vuur, rechtop en met de borst vooruit, zong hij prachtig. Ik werd ontzettend blij voor hem: hij kende toch nog vreugdevuur, niet alles bij hem was gedoofd.