Media tegen Trump: hoe echt is die vijandschap?

Gisteren hebben tal van kranten in de VS redactionele stukken tegen president Trump gepubliceerd. Dat gebeurt op initiatief van de Boston Globe; veel kranten, waaronder de New York Times, de Philadelpia Enquirer en het mediabedrijf McClatchy, dat kopij levert aan tientallen kranten waaronder de Miami Herald, plaatsten waarschuwende commentaren (1). Strekking: media zijn niet ‘de vijand van het volk’. Daarmee keren ze zich tegen Trump, die media wel als zodanig afschildert en onophoudelijk tweets rondstrooit met beschuldigingen van ‘fake news!’ door wat hij ‘fake media’ noemt. Dat journalisten en redacteuren Trumps aanvallen griezelig vinden, is begrijpelijk: dat zijn die aanvallen ook. Dat mediabedrijven dit gecoördineerde antwoord erop geven, is echter geen goede zaak. Het zou wel eens contraproductief kunnen zijn, en het is niet vrij van hypocrisie.

1.

De aanvallen van Trump op pers en andere media zijn gevaarlijk. Wie als staatshoofd de media als ‘Vijanden van Het Volk’ aanwijst, kan niet verbaasd zijn als ‘Het Volk’ vroeg of laat eigenhandig die ‘Vijanden’ te lijf gaat. Als iemand morgen een aanslag pleegt op het kantoor van de New York Times, dan weet ik niet wie de dader is. Maar degene die als weinig anderen de stemming rijp maakt voor zoiets, woont in het Witte Huis. Trump wakkert met zijn retoriek een gewelddadige atmosfeer aan, waarin journalisten reden hebben om angstig te worden en redacties extra geneigd zijn om de toon tegen Trump te matigen.

Wat Trump doet, past – net als de drijfjacht op immigranten, het uit elkaar scheuren van immigrantengezinnen, het opsluiten van immigrantenkinderen in kooien, het inzetten van oproerpolitie om antifascisten met grof geweld te verdrijven zodat georganiseerde witte suprematisten, neonazi’s en aanverwant uiterst rechts volk ongehinderd kan marcheren – in een patroon. Het maakt deel uit van de opbouw van een fascistische dictatuur. Journalisten en redacteuren hebben gegronde redenen om zich zorgen te maken en zich tegen Trump te keren.

Maar is dit de manier? Een onderling afgesproken actie van één dag waarop talloze kranten tegen Trump zeggen: ‘nee, wij zijn geen vijanden van het volk’ , gaat dat helpen? Ik denk van niet. Ik kan me voor een flink deel vinden in een vermakelijke column van Jack Shafer op de website Politico: “America’s Newspapers Just Play Right Into Trump’s Hands” (‘Amerikaanse kranten speelden Trump juist in de kaart’) (2).

Shafer vindt Trump’s aanvallen op de pers wel degelijk verontrustend: “Het behoeft geen betoog dat het bashen van de media, in de stijl van Trump, alarmerend is.” Hij stelt dat Trump alles wat hem niet uitkomt, wegwimpelt en hoe hij stemming maakt tegen journalisten, en waar dat mogelijk toe kan leiden. Dat verdient het om te worden tegengesproken.

Maar niet zo! “Als de redactionelen van de pers rollen op donderdag, allemaal zingend van hetzelfde script, dan zal Trump voldoende materiaal oogsten om een maand lang over de media te blijven joelen. Zijn komende toespraken schrijven zowat zichzelf: Door tegen me samen te spannen hebben de fake media voor eens en altijd bewezen dat ze onder één hoedje spelen met de Democraten en hebben ze zich tot mijn echte politieke oppositie uitgeroepen…” Ik denk dat dat de spijker op zijn kop is. Trump en zijn aanhang zullen zich vooral gesterkt voelen, bevestigd in hun vijandigheid, door dit initiatief.

Shafer zegt nog iets belangwekkends: er wordt al veel tegen Trump geschreven door de media. Dit initiatief voegt weinig toe. Maar de kracht van media ligt volgens hem – en hier wordt hij een beetje te juichend – in hun onafhankelijkheid. “De Amerikaanse pers, met al haar gebreken, weigert de orders van critici die willen dat ze opereren als een of andere monolithische eenheid.” Behalve als de VS ten oorlog trekt, ben ik geneigd er tussendoor te gooien. Dan scharen ze zich allemaal rond de vlag en achter de bommenwerpers, de raketten en de invasietroepen en de Bomber-In Chief.

Jack Shafer weer. “Bijna dagelijks drukken onze beste kranten hun onafhankelijkheid uit door de marsorders die door bedrijven, politici en regeringen worden uitgevaardigd te verwerpen.” Beetje idyllisch, vooral omdat die “marsorders” vaak helemaal niet nodig zijn: kranten springen te vaak al bij voorbaat in de houding. Shafer sluit wel weer mooi af: “Redactionele pagina’s van de kranten van Amerika, verenigt u niet! Denk voor jezelf! Verwerp deze stompzinnige pro-pers-instructie!”

2.

Wat Shafer goed ziet is het contraproductieve van de gezamenlijke stellingname tegen Trump door de deelnemende media. Wat hij echter mist is de hypocrisie die veel van de media-kritiek op Trump kenmerkt. Shafer neemt de media zowel te serieus als niet serieus genoeg. Hij gelooft overduidelijk in het mythische beeld van ‘de pers’ als een verzameling onafhankelijke, kritische stemmen die allemaal afzonderlijk hun autonome, waardevolle rol spelen zodat ze tegenwicht tegen de centra van macht kunnen bieden. Wat hij negeert is dat al die onafhankelijke stemmen in een commercieel krachtenveld tot klinken worden gebracht.

Wat hij beklemtoont is ‘de pers’ als belangrijk instituut in ‘de democratie’, in een ‘vrije maatschappij’. Wat hij mist is diezelfde pers als bedrijfstak, als verzameling ondernemingen met eigenaars, aandeelhouders en directeuren. Die eigenaren en aandeelhouders streven naar winst. Die directies streven naar bedrijfsmacht. Wat er aan journalistiek plaatsvindt, is aan deze strevingen ondergeschikt. Kranten zoeken daarom niet alleen lezers, omroepen zoeken niet alleen kijkers. Beide zoeken boven alles betalende adverteerders. Kijkers, luisteraars en lezers zijn commercieel nodig, omdat de adverteerders wel mensen willen bereiken met hun verkooppraatjes. Dat – en niet de kritische meningsvorming of informatieverschaffing aan ‘de burger’ – drijft de media als bedrijfstak.

Waar kritische meningsvorming een publiek trekt, is dat prima, wat adverteerders betreft. Waar plat vermaak een groter publiek trekt, is dat minstens zo prima. Waar demagogie en intimidatie een goede publiekstrekker is, daar is dat ook prima. Als adverteerders maar aan hun trekken komen, want daar komen inkomsten en winst vandaan. Ieder idee van ‘de media’ als ‘Vierde Macht”, essentieel voor het functioneren van ‘De Democratie’, loopt stuk op deze commerciële realiteit. Commerciële media zijn net zo ‘essentieel’ voor ‘De Democratie’ als autofabrieken, banken of wapenfabrikanten.

3.

Wat heeft dat met Trump te maken? Een boel. Trump op campagne, dat trok aandacht! Trump op campagne, dat gaf kijkcijfers! Hoe meer Trump, hoe vrolijker de adverteerders konden worden. Dus kregen kijkers Trump te zien, Trump te horen, dus kregen lezers over Trump te lezen. Trump merkte in campagnetijd zelfs eens op “dat hij zich ‘schuldig’ voelde dat hij zo weinig uitgaf aan campagne-reclame.” Maar dat was ook helemaal niet nodig, de media gaven hem advertentieruimte genoeg, onbetaald. “Jullie denken dat ik hiervoor moet betalen? Adverteren is voor losers!” – zo vatte Mark Leibovitch voor CBS News samen hoe Trump er waarschijnlijk over dacht (3).

Media hadden dondersgoed in de gaten hoe dit werkte. En ze maakten kennelijk de keus om Trump volop publiciteit te geven, hoe giftig de troep die hij verspreidde ook toen al was. Een uitspraak van Les Moonves, CEO van mediaconcern CBS, was glashelder. Die zei over die Trump-aandacht al in 2016, het volgende. “Het mag misschien niet goed zijn voor Amerika, maar het is verdomd goed voor CBS”. Immers, en ik citeer eventjes verder: “Het geld rolt binnen en dit is fun. Ik heb nog nooit zoiets gezien, en het wordt erg goed voor ons. Sorry, het is een vreselijk ding om te zeggen. Maar, bring it on, Donald Trump. Ga zo door.” (4) Mede daarom kon hij president worden: omdat hij de show die bekend staat als ‘de Amerikaanse politiek’ zeer behendig wist te stelen. Met dank aan de showmasters, een rol die media als CBS maar al te graag wilden spelen.

Nu zijn omroepen als CBS niet helemaal hetzelfde als kranten als de New York Times. En de steun van het overgrote deel van de grotere kranten ging in 2016 naar Clinton, niet naar Trump, zoals ook Shafer in herinnering brengt. Maar waar Trump zo mateloos van profiteerde, was niet zozeer van redactionele steun. Waar hij van profiteerde, was van de zeer royale aandacht die hij in en van de media – in de volle breedte – kreeg. Aandacht die functioneerde als een heel effectieve megafoon. Aandacht waarin sensatie domineerde en kritische reflectie naar de marge werd geduwd. Lastige vragen waren immers spelbrekerij, en the show must go on, nietwaar? Trump is wat ‘het Amerikaanse volk’ – dat door media en politici behendig geconstrueerde mythische monster – wilde, nietwaar?

Ja, en nu blijkt Trump ook voor delen van de media wat minder leuk. Maar ‘De Media’ – de gevestigde, commerciële, door advertentie-inkomsten betaalde media, niet de echte, door lezers, journalisten en medewerkers gedragen onafhankelijke media – hebben het monster dat zij nu contraproductief ’bestrijden’, zelf ter wereld helpen komen. De druiven zijn nu een beetje zuur. Maar voor authentiek en geloofwaardig tegenwicht tegen de oprukkende Trump-dictatuur, zoeken we toch maar beter ergens anders dan in die commerciële bedrijfstak die we gewend zijn ‘De Media’ te noemen.

Noten:

1 “Trump’s ‘dirty war’ on media dwars editorials in 300 US outlets”, BBC, 16 augustus 2018

2 Jack Shafer, “America’s Newspapers Play Right Into Trump’s Hands”, Politico.com, 14 augustus 2018

3 Mark Leibovitch, “Trump and the media, like an addict and heroin”, CBS News, 16 januari 2016

4 Mathew Ingram, “ Love and Hate: The Media’s Co-Dependent Relationship With Donald Trump”, Fortune, 1 maart 2016

Verschenen via Ravotr