In 1987 deed ik toelatingsexamen voor het Hilversums Conservatorium, na mijn studie werktuigbouwkunde aan de TU afgebroken te hebben. Ik zou beroepsmuzikant worden (spoiler alert: dat is niet gelukt). Ik werd toegelaten voor het voorbereidend jaar, maar moest wel eerst in militaire dienst, gedurende welke ik dat voorbereidend jaar ook moest voltooien.
Waarom het Hilversums Conservatorium? Omdat dat destijds een van de weinige conservatoria was met een, zoals dat destijds heette, “Lichte Muziek” afdeling (ik HAAT die term! Alsof alle andere dan klassieke muziek inhoudsloze flutzooi is. En alsof er geen klassieke flutzooi is gemaakt. Mozart heeft prachtige muziek gemaakt, maar ook commerciële flutzooi. De man moest ook leven, immers).
Een jaar later moest ik weer toelating doen en haalde het niet, door een combinatie van door financiële beperkingen opgelegde strengere eisen van die opleiding, en gebrek aan concentratievermogen bij mij om genoeg te oefenen in dat jaar.
Dat laatste had ook van doen met het feit dat ik nooit een echte jazzmuzikant was, en jazz was wel waar die opleiding destijds op geconcentreerd was. Elementen en principes ervan interesseerden me wel, maar ik luisterde en speelde zelf heel anderssoortige muziek. Zij het dat jazzrock/fusion à la Allan Holdworth, John Scofield en Scott Henderson me wèl aansprak.
Van een bevriende gitarist, die toen al les gaf aan dat conservatorium, kreeg ik een cassettebandje met diverse jazz standards, van welke je er enkele moest spelen voor je toelatingsexamen.
Ik heb nooit van bebop gehouden; het stramien leek eerst het thema te spelen, dan alle leden van de band een solo te laten spelen, dan weer het thema en volgend nummer. Alles had hetzelfde geluid op die manier, naar mijn smaak.
Maar op die cassette stonden ook een aantal opnames van Miles Davis, en die leken een ander patroon te volgen. Hier was sprake van bewuste arrangementen, in plaats van dat de bandleden gewoon hun standaard begeleidingspatronen speelden. Dat is ook waarom het swingtijdperk, met de big bands zoals die van Duke Ellington en Count Basie, me meer aansprak dan de Bebop. En Miles Davis’ opnamen, in elk geval die vanaf de latere jaren vijftig, hadden ook die zorgvuldige arrangementen, zij het met een moderner geluid.
Ook soleerde Miles Davis doorgaans niet zo druk, geen overweldigende regen van noten (ok; van gitaar kan ik dat beter hebben dan van blaasinstrumenten om de een of andere reden, puur subjectief). Hij kòn wel degelijk behoorlijk snel spelen als het moest – hij had een gedegen opleiding aan de Juillard school te New York gehad – maar deed het meestal niet. Hij koos zijn noten zeer zorgvuldig, liet er soms ook gewoon weg van een melodie. En hij had een mooie, ronde toon als hij zonder demper speelde. Die demper gebruikte hij vanaf zeker moment trouwens erg veel. Ik persoonlijk ben geen fan van dat geluid, ik vond hem juist zonder demper zo’n mooie toon hebben.
Hieronder een mooi voorbeeld van zijn ongedempte toon en stijlvolle manier van spelen. Ik hoor het nu beter dan in 1987, geloof ik:
(Foto: Wikipedia)