Wij zagen hoe Malthus de armoede, preciezer gezegd de werkloosheid, onder de naam van overbodigheid tot misdaad stempelt, een misdaad die de maatschappij met de hongerdood behoorde te straffen. Zo barbaars waren deze [de leden van de armenwetcommissie] nu juist niet; de krasse, directe hongerdood is zelfs voor een armenwetcommissielid iets wat te erg. Goed, zeiden zij, jullie armen hebt het recht te bestaan maar dan ook alleen te bestaan; het recht je te vermenigvuldigen heb je niet, evenmin als het recht om menselijk te bestaan. Jullie zijn een plaag voor het land en als we jullie nu niet, zoals andere plagen, direct kunnen opheffen, dan moeten jullie maar voelen dat je het bent en althans in toom gehouden en verhinderd worden om andere ‘overtolligen’ te kweken, direct of door het verleiden van anderen tot luiheid en werkloosheid. Leven zullen jullie, maar alleen als waarschuwend voorbeeld voor al diegenen, die aanleiding zouden kunnen hebben om ook overbodig te worden.
Zo stelden zij de nieuwe armenwet voor, die in 1834 door het parlement werd goedgekeurd en die tot op de huidige dag van kracht is. Iedere ondersteuning in geld of levensmiddelen werd afgeschaft; de enige ondersteuning die werd toegestaan, was opname in de overal onmiddellijk gebouwde werkhuizen. De inrichting van deze werkhuizen (workhouses) of, zoals het volk ze noemt, armenwet-Bastilles (poor-law bastiles), is echter zodanig dat ze iedereen moet afschrikken die nog maar enige mogelijkheid ziet om er zich zonder deze soort openbare milddadigheid door te slaan. Opdat alleen in het uiterste geval een beroep op de armenkas zal worden gedaan en ieder eerst alle krachten in zal spannen voordat hij ertoe besluiten zal zich erdoor te laten steunen, is het werkhuis tot het meest afstotende verblijf gemaakt dat het geraffineerde brein van een malthusiaan maar uitdenken kan. De voeding is er slechter dan die van de armste werkende arbeider, terwijl het werk zwaarder is; anders zou men immers liever in het werkhuis zitten dan zijn jammerlijk bestaan buiten voortslepen. Vlees en vooral vers vlees wordt zelden verstrekt, meestal aardappels, zo slecht mogelijk brood en havermeelpap, weinig of helemaal geen bier. Zelfs de gevangeniskost is doorgaans beter, zodat de bewoners van het werkhuis vaak met opzet een strafbaar feit plegen, in de hoop zo in de gevangenis te komen. Want ook het werkhuis is een gevangenis; wie zijn hoeveelheid werk niet doet, krijgt niets te eten; wie uit wil gaan, moet eerst om toestemming vragen, die hem al naar gelang van zijn gedrag of van de mening die de inspecteur daarover heeft, kan worden geweigerd; tabak is verboden, evenzo het aannemen van geschenken van vrienden en verwanten buiten het huis; de paupers dragen uniforme werkhuiskleding en zijn zonder enige bescherming aan de willekeur van de inspecteur overgeleverd. Opdat hun arbeid niet met de particuliere industrie zal kunnen concurreren, geeft men hun meestal tamelijk nutteloze bezigheden; mannen kloppen stenen ‘zoveel als een sterke man met inspanning in een dag doen kan’, vrouwen, kinderen en ouden van dagen pluizen oud scheepstouw, ik ben vergeten met welk onbenullig doel. Opdat de ‘overbodigen’ zich niet vermenigvuldigen zullen of de ‘gedemoraliseerde’ ouders geen slechte invloed op hun kinderen zullen uitoefenen, worden de gezinnen gescheiden; de man wordt naar de ene, de vrouw naar een andere en de kinderen naar weer een derde vleugel gestuurd en ze mogen elkaar slechts op bepaalde, zelden voorkomende tijden ontmoeten en ook dat nog alleen als zij zich naar de mening van de beambten goed hebben gedragen. En om de besmetting van het pauperisme volkomen in deze Bastilles van de buitenwereld te isoleren, mogen de werkhuisbewoners alleen met toestemming van de beambten in een spreekkamer bezoek ontvangen en over het geheel slechts onder hun toezicht of met hun toestemming met mensen van buitenaf omgaan.
Bij dit alles moest de kost gezond en de behandeling menselijk zijn. Maar de geest van de wet spreekt te duidelijke taal, om de vervulling van deze eis te kunnen verwachten. De armenwetcommissieleden en de hele Engelse bourgeoisie vergissen zich als zij het voor mogelijk houden een principe zonder zijn consequenties door te kunnen voeren. De behandeling die de nieuwe wet naar de letter voorschrijft, is in volkomen tegenspraak met de hele strekking ervan. Als deze wet in feite de armen tot misdadigers, de armenhuizen tot gevangenissen en hun bewoners tot buiten de wet, buiten de mensheid staande objecten van weerzin en afschuw stempelt, dan helpen alle bevelen van het tegengestelde geen zier. In de praktijk wordt dan ook bij de behandeling der armen de geest en niet de letter van de wet gevolgd. Hiervan enige weinige voorbeelden.
In het werkhuis te Greenwich werd in de zomer van 1843 een vijfjarig knaapje voor straf drie nachten in de dodenkamer opgesloten, waar hij op de deksels van de doodkisten moest slapen. — In het werkhuis in Herne gebeurde hetzelfde met een klein meisje dat ’s nachts niet droog was geweest; deze soort van straf schijnt algemeen zeer in trek te zijn. Dit werkhuis dat in een der mooiste gedeelten van Kent ligt, kenmerkt zich ook daardoor dat alle ramen op de binnenplaats uitkomen: slechts twee ramen, onlangs in de buitenmuur gemaakt, gunnen de bewoners van het tehuis een blik in de buitenwereld. De auteur die dit in de Illuminated Magazine vertelt, eindigt zijn beschrijving aldus:
‘Als God de mensen voor hun misdaden zo bestraft, als de mensen elkaar voor de armoede, wee dan de zonen van Adam!’
In november 1843 stierf in Leicester een man die twee dagen eerder uit het werkhuis in Coventry was ontslagen. De bijzonderheden over de behandeling van de armen in deze inrichting zijn ontstellend. De man, George Robson, had een volkomen verwaarloosde schouderwond; hij werd aan de pomp gezet, die hij met zijn gezonde arm moest bedienen; daarbij kreeg hij niets dan de gewone armhuiskost die zijn wegens de verwaarloosde wond verzwakt gestel niet verdroeg; hij moest dus wel nog zwakker worden maar hoe meer hij klaagde, des te ruwer werd de behandeling. Wanneer zijn vrouw, die ook in dit werkhuis was, hem haar beetje bier wilde brengen, werd zij uitgescholden en moest zij het in het bijzijn van de opzichteres opdrinken. Hij werd ziek maar kreeg ook toen geen betere behandeling. Tenslotte werd hij met zijn vrouw op eigen wens ontslagen, waarbij hij de meest beledigende woorden te horen kreeg. Twee dagen later stierf hij in Leicester aan, naar de arts die de lijkschouwing verricht had, verklaarde, zijn verwaarloosde wond en de voor zijn toestand volkomen onverteerbare kost. Bij zijn vertrek had men hem nog brieven met geld voor hem overhandigd, die zes weken achtergehouden en, volgens de regels van de inrichting, door de opzichter geopend waren! — In het werkhuis te Birmingham gebeurden zulke schandelijke dingen, dat er tenslotte in december 1843 een ambtenaar werd gestuurd om de zaak te onderzoeken. Hij vond vier ‘trampers’ (wij hebben hierboven deze uitdrukking al verklaard) in een hondenhok (black hole) onder een trap naakt opgesloten; sinds 8 à 10 dagen waren zij al in deze toestand, vaak hongerig, zonder vóór de middag iets te eten te krijgen, en dit in het koudste jaargetijde. Een kleine jongen had in alle daarvoor bestemde plaatsen van de inrichting straffen moeten uitzitten: eerst in een oude, vochtige, gewelfde rommelkamer toen tweemaal in het hondenhok, de tweede maal drie dagen en drie nachten, toen even lang in het oude hondenhok dat nog slechter was, en tenslotte in de ‘tramp’-kamer, een ellendig vuil, stinkend, nauw hok met houten slaapbritsen, waar de ambtenaar bij zijn inspectie nog twee vervuilde, van kou ineengekrompen knapen ontdekte, die daar al vier dagen hadden gezeten. In het hondenhok werden vaak zeven en in deze ‘tramp’-kamer vaak twintig trampers gepropt. Ook vrouwen waren in het hondenhok opgesloten als straf, omdat zij niet naar de kerk hadden willen gaan, en één zelfs vier dagen lang in de ‘tramp’-kamer, waar zij god weet wat voor gezelschap aantrof, en dat alles terwijl zij ziek was en geneesmiddelen innam! Een andere vrouw werd voor straf naar het gekkenhuis gestuurd hoewel zij volkomen bij haar verstand was. — In het werkhuis te Bacton, Suffolk, vond in januari 1844 een soortgelijk onderzoek plaats. Daarbij bleek dat hier een zwakzinnige als ziekenverpleegster was aangesteld en allerlei verkeerde dingen met de zieken deed en dat zieken die ’s nacht onrustig waren of uit bed kwamen, met koorden over de lakens en onder het bed door vastgebonden werden om de nachtwaaksters het opblijven uit te sparen — één zieke werd in deze toestand dood aangetroffen. — In het armenhuis van St-Pancras in Londen, waar de goedkope hemden gemaakt worden, stikte een patiënt in bed tijdens een aanval van epilepsie, zonder dat ook maar iemand hem enige hulp had geboden. In ditzelfde huis slapen vier, zes en soms zelfs acht kinderen in één bed. — In het Shoreditch-werkhuis in Londen werd een man op een nacht in één bed gestopt met een zieke die met zware koortsen lag, en het bed was bovendien nog vol ongedierte. — In het Londense werkhuis van Bethnal Green werd een zwangere vrouw in de zesde maand met haar nog geen tweejarig kind van 28 februari tot 20 maart 1844 zonder in het werkhuis zelf te worden opgenomen, opgesloten in de bezoekkamer waar elk spoor van bedden of toilet ontbrak. Haar man was wel in het werkhuis gelaten en toen hij verzocht dat zijn vrouw uit haar opsluiting verlost zou werden, kreeg hij voor deze brutaliteit vierentwintig uur arrest op water en brood. — In het werkhuis te Slough, bij Windsor, lag in september 1844 een man op sterven; zijn vrouw reisde daarheen, kwam ’s nachts om twaalf uur aan, haastte zich naar het werkhuis en werd niet toegelaten. Pas de volgende morgen kreeg zij toestemming hem te zien en ook toen nog slechts voor een half uur en in aanwezigheid van de opzichteres die zich bij ieder nieuw bezoek van de vrouw opdrong en haar na een half uur zei dat zij nu gaan moest. In het werkhuis in Middleton, Lancashire, waren twaalf en soms achttien paupers van beiderlei kunne, die in één kamer sliepen. Deze inrichting valt niet onder de nieuwe, maar onder een oude, bijzondere armenwet (Gilbert’s Act). De inspecteur had voor eigen rekening een brouwerij in dat werkhuis geopend. — In Stockport werd op 31 juli 1844 een tweeënzeventigjarige grijsaard vanuit het armenhuis voor de vrederechter gesleept omdat hij geweigerd had stenen te kloppen en dit daarmee motiveerde dat zijn leeftijd en een stijve knie hem verhinderden dit werk te kunnen doen. Vergeefs bood hij aan een werk te doen, dat zijn lichaamskrachten toelieten — hij werd tot 14 dagen dwangarbeid in de tredmolen veroordeeld. — In het werkhuis te Basford stelde een inspecterende beambte in februari 1844 vast dat de lakens in dertien weken, de hemden in vier weken en de sokken in twee tot tien maanden niet verwisseld waren zodat van vijfenveertig jongetjes er nog slechts drie sokken hadden en de hemden alle aan flarden waren. De bedden krioelden van ongedierte en de eetschotels werden in de urine-emmers gewassen. — In het armenhuis in West-London was een portier, die syfilis had en vier meisjes met deze ziekte besmette, maar toch niet ontslagen werd, en een andere portier had een doofstom meisje uit een van de kamers genomen en haar vier dagen lang verstopt gehouden in zijn bed, waar hij bij haar sliep, ook deze man werd niet ontslagen.
Zoals in het leven, zo ook in de dood. De armen worden zonder veel omhaal als gecrepeerd vee in de grond gestopt. Het armenkerkhof van St. Bride in Londen is een kaal stuk moerasgrond, dat sinds Karel II als begraafplaats wordt gebruikt, het ligt vol beenderhopen. Iedere woensdag worden de gestorven paupers in een 14 voet diepe kuil geworpen, de priester raffelt z’n litanie af en dan wordt deze kuil haastig dichtgegooid om een week later weer geopend te worden, en dit net zolang tot het massagraf vol is en er geen lijk meer bij kan. De ontbindingsstank ervan verpest de hele omgeving. — In Manchester ligt het armenkerkhof tegenover de oude stad aan de Irk, ook al op een verwilderd, hobbelig terrein. Een jaar of twee geleden is hier een spoorweg doorheen getrokken. Wat zouden bourgeoisie en geestelijkheid over ontheiliging geschreeuwd hebben, als hier een fatsoenlijk kerkhof in het geding was geweest! Maar het ging om een armenkerkhof, de rustplaats van paupers en overbodigen en dus geneerde men zich helemaal niet. Zelfs werd niet de moeite genomen om de nog niet geheel vergane lijken naar de andere zijde van de begraafplaats over te brengen, men groef maar raak en sloeg zelfs palen in verse graven, zodat het van ontbindingsstoffen wemelende grondwater uit de moerasbodem opwelde en de omgeving van de weerzinwekkendste en schadelijkste dampen vervulde. Ik wil de walgelijkheden die hier voorkwamen niet verder in bijzonderheden schilderen.
Is het verwonderlijk dat de armen weigeren onder dergelijke omstandigheden de openbare ondersteuning aan te nemen? Dat ze liever verhongeren dan in deze Bastilles te gaan?(…)
– Uit: De toestand van de arbeidersklasse in Engeland door Friedrich Engels, overgenomen van marxists.org