Een van de grootste dichters van het Nederlands taalgebied bezingt de lente. Het begint er in Nederland op te lijken en dit is reden de aftrap van de nieuwe Krapuul-poëzierubriek met dit wonderschone gedicht te laten beginnen.
’t Getij liet uit den mantel zijn van wind en strenge kou en regen en heeft een luchten zwier gekregen van helderlichten zonneschijn. En daar is dier noch vogelijn, of in zijn taal roept het u tegen: ’t getij liet uit den mantel zijn van wind en strenge kou en regen. Rivier en beek en springfontein hebben een staatsie aangekregen uit zilverdruppels saamgeregen, een elk wil op het fleurigst zijn, ’t getij liet uit den mantel zijn. |