Het is bijna veertig jaar geleden dat mijn Italiaanse flatgenoot mij vroeg mee te gaan naar de speelfilm Max Havelaar. Ik dankte vriendelijk voor de eer, het boek had ik met genoegen gelezen in mijn middelbareschooltijd en ik wist wat er in de film te gebeuren stond. Hij vond dat ik nou juist naar de verfilming van waarschijnlijk het belangrijkste boek uit de Nederlandse literatuur moest gaan.
Hij kwam tevreden en onder de indruk terug. Ik vroeg of er nog geneukt werd in de film. Dat was al in de vroege jaren zeventig regel in Nederlandse film: vreugde- en liefdeloos rampetampen, iets in beeld brengen wat eigenlijk op zich toch al nooit een dramatisch beeld is. “Ja heel even maar, onder die boom,” zei mijn maat wat vaagjes. “In de Max Havelaar wordt niet geneukt. Daarom ben ik niet meegegaan.” Hij wilde mij niet geloven. Hij vond dat hij het boek niet meer hoefde te lezen.
De mathematische zekerheid dat er in een Nederlandse film vandattum wordt gedaan weerhoudt mij van het bezoeken van Nederlandsch product op het witte doek. Het mooiste (als dat een gepaste aanduiding is) wat Nederlandse producties betreft is voor mij Het is een schone dag geweest, maar goed, dat kun je een documentaire noemen, en nee, als je je ouders filmt krijg je “dat” niet in beeld. Ik schets even mijn gezindheid bij voorbaat bij de aankondiging van een film over Michiel de Ruyter – nee, niet wijlen de coole jazzkikker van de radio, maar – wellicht – zijn voorzaat. Wie neemt Nederlandse films serieus? Dus ook Michiel de Ruyter – de affiche belooft het alweer bij voorbaat, dat wordt copuleren want daarin wordt de Nederlandsche vrijzinnigheid nu eenmaal het best uitgedrukt. De berichten over acties rond deze film belandden wat mij betreft met een lichte zucht in het ronde grijze archiefje. Je druk maken om een Nederlandse film…
Tot ik een vertoog tegenkwam over de betekenis van de naam De Ruyter, ook bij iedereen bekend van jongsafaan om gestampte muisjes – het is etymologisch niet een doublet van ridder, zoals ik achteloos dacht tot nu toe.
Ontleend aan Oudfrans rotier ‘struikrover’ [12e eeuw; Rey], routier ‘bendelid’ [ca. 1245; TLF], afgeleid van Oudfrans rote, route ‘kleine groep krijgslieden’, uit middeleeuws Latijn rupta ‘struikroverbende’, waarbij ook de afleiding ruptarius ‘struikrover’ [1202; Du Cange], rutarius [1173; Du Cange] bestond. Dit is het vrouwelijke verl.deelw. van Latijn rumpere ‘openbreken, doen barsten’, zie → roven; de betekenis ‘bende, kleine groep krijgslieden’ moet uit ‘in kleinere eenheden verdeeld leger’ zijn ontstaan.
Bron.
Het zo Nederlands aandoende woord komt dus via via uit het Latijn en heeft oorspronkelijk niets met paardrijden te maken. De Ruyter reed trouwens geen paard, hij draaide aan het grote wiel in zijn blauwgeruite kiel hojohojohojo, dat weet iedereen. Het etymologische verhaal stelde de naam van de actiegroep Michiel de Rover in een nieuw daglicht. En zo drong tot mij door dat het hier niet om weer eens een Nederlandse zeik- en neukfilm gaat, maar om ideologische propaganda voor witgewassen Nederland, waaruit de rol van de zeeheld bij mensenroof en slavernij maar eens weggepoetst is. Een product – en ga mij niet wijsmaken dat er geen subsidie aan te pas is gekomen – dat hoort bij de rood-wit-blauwe gekte van Echte Hollandse Rijstepap, Kaas (in ex-DDR of Polen gemaakt, maar dat hoeft u niet te weten), en heerlijke eerlijke weidemelk van Hollandse koeien. Witgewassen kleuterachtig nationalisme, dat past in een tijdsgewricht waarin vluchtelingen, “asielzoekers” genoemd, voor woningtekorten heten te zorgen en De Islam Ons Ongeluk is op hoog politiek niveau.
Schuldbewust citeer ik dan alsnog Doorbraak:
Het is zaak om ook nu weer een heel ander en vooral anti-koloniaal geluid te laten horen. Goede gelegenheden voor anti-koloniale actie zouden bijvoorbeeld kunnen zijn de voorpremiėres van de film in Amsterdam op 26 januari, in het Scheepvaartmuseum, en in Vlissingen op 27 januari, in bioscoop CineCity.
En hoe De Ruyter aan die naam is gekomen.
Pingback: Nazi…. eeeehh, USA propaganda | Krapuul