Die revolutie wil ik nog steeds: 1968

“1968” heeft naar mijn weten geen Eric Hobsbawm gehad, tenzij Mark Kurlansky als zodanig gezien mag worden (en hij komt wel in de buurt). Helaas, Roel Janssen, van “de NRC” haalt het er niet bij – en dat terwijl hij er toch bij geweest is. Zijn boek 1968 – You say you want a revolution scheert langs nieuws van dat jaar en wordt jammer genoeg niet persoonlijk. Nu wordt er al heel wat persoonlijks afgeleuterd door zich noemende journalisten in Nederland, maar in een boek in het tiende lustrumjaar van 1968 had ik wat meer verwacht dan de mededeling dat de schrijver met enkele maten “er naar toe ging”. Maar misschien heeft hij in Parijs niet veel meegemaakt, al met al. Van naar ik meen welingelichte kringen heb ik vernomen dat hij nog kraker is geweest in de roemruchte Nieuwmarktbuurt voordat hij correspondent in Latijns-Amerika werd. Kijk, dat zou gepast hebben in een beeld van het Grote 1968, waarvan het einde niet precies is vast te stellen. Was het toch 1989, Midden- en Oost-Europa? Die historiografie moeten we nog krijgen vermoed ik.

Ik wil het wel herhalen hoor, daar niet van – juist omdat ik in “mei” andere besognes had: mijn eindexamen vond plaats tussen de moord op Martin Luther King en die op Robert Kennedy. Gebeurtenissen die het jaar getekend hebben, met de gesmoorde Praagse lente, de moordpartij in Mexico Stad voor de Olympische Spelen, en uiteraard Frankrijk, wat meer is dan Parijs alleen. De moord op King was een voorbeeld voor de nazi die Rudi Dutschke wilde neerschieten. De protesten op straat in West-Duitsland sloegen over naar Frankrijk waar de oproerpolitie er hard op los sloeg wat verdere escalatie van protest – van protest naar verzet – met zich meebracht. Krant, radio en het nog nieuwe nieuwsmedium televisie brachten het als dagelijks nieuws. Japan en Duitsland bleven niet uit beeld, of Zuid-Amerika en daarnaast was er de berichtgeving over de uithongering van Biafra (die zuinigjes even genoemd wordt door Janssen). Ook in de Zuideuropese dictaturen roerden zich studenten en arbeiders. Enfin, hier heb ik er meer over geschreven en ik hoopte wat meer op te steken van het boek van Janssen. Meer dan over de piemel van Lyndon Baines Johnson, om precies te zijn, of over de wankelmoedigheid van Alexander Dubček en de stunteligheid van Hubert Humphrey. En Janssen laat blijken Marcuse echt alleen van horen zeggen te kennen, zoals bijna iedereen toen.

Ik zal toegeven dat ik wel daverend heb moeten lachen over het verhaal van “Chicago”, de Democratische conventie, waar Humphrey hoog in zijn hotel op traangas werd getrakteerd. En nee, beste Janssen, Chicago is niet van Crosby, Stills, Nash & Young, het is van Nash alleen en het kwam drie jaar later, nogal mosterd na de maaltijd. Overschatte actie maar wel voorzien van een goede soundtrack, zo heeft onze makker al-Bakrastani “de jaren zestig” in de wandelgangen hier eens getypeerd. Janssen geeft een overzicht van elpees van het jaar waaruit ik nog wel zal putten voor de serie over de Muziek van Toen (nee, er is niets Franstaligs bij, dat mag toch wel een omissie heten).