Armand begon hiermee bij zijn concert in het bezette Maagdenhuis 2015 en je zou niet gezegd hebben dat het een soort nederreggae is, op de plaat.
Het leven is mooi, 1986
Lang had hij niet meer, na dat concert, overigens. Ik zet het nu op na wat nogal lange dagen lijken te zijn geweest in mijn eigen leven. Ik was al zo openhartig (dat ene woord is bijna onvermijdelijk) het er hier over te hebben. En toen keek ik eens op de site van onze dierbare correspondente te Ede en besefte dat het allemaal zoveel erger kan zijn.
Maar de laborant die het ECG afnam gaf eergisteren nou juist niet dat gevoel. Hij ging in overleg met de cardioloog, ik moest beslist binnen blijven want als “er iets gebeurde” viel dat onder zijn verantwoordelijkheid. Dat is me nogal wat. En na het overleg diende ik mij onverwijld bij de huisarts te vervoegen, zonder afspraak, zo dringend was het blijkbaar.
Boven het terrein, hoog maar zicht- en hoorbaar cirkelt een paar buizerds. Klieuw klieuw – alsof je in de duinen loopt in plaats van op het terrein waar ik ooit ter wereld ben gebracht in wat ook toen wel binnen in Amsterdam was. Lang zeilen ze niet, daar boven de Kinkerbuurt. Ik heb ook geen idee wat ze te zoeken zouden hebben hier, maar men weet niet. Toen er nog volop mussen waren kon je het meemaken dat plotseling een sperwer een duikvlucht nam op de grachtkant – waar de vogel vandaankwam had je gemist. De geparkeerde auto’s boden de mus die gegrepen had moeten worden beschutting, de sperwer kon er niet onder. “Roofvogels” in de stad? Een enkele keer weet een bosuil van het Vondelpark zich te laten horen boven het lallen van kwaliteitstoeristen uit, ’s nachts.
Misschien waren die buizerds afgedwaald uit de polder (in de Haarlemmermeer kun je ze haast niet missen tegenwoordig) of de duinen.
Huisarts relativeert nogal, en bevestigt wat bevriende tweep Dré Oudman aan mij schreef naar aanleiding van mijn ontboezeming (ai) van vorige week: je kunt er honderd mee worden. “Als het echt zo ernstig was zou hij u hier niet naar toegestuurd hebben”.
Boezemfibrilleren, nooit van gehoord, en er is een of ander naar pilletje tegen. Je krijgt er blauwe plekken van en wondjes blijven langer bloeden. De ene kwaal bestreden om een andere tevoorschijn te roepen. En je moet het de rest van je leven slikken.
Ik moet denken aan die kortstondige geliefde, die mij de Volgende Ochtend verwijtend toesprak: kijk, die blauwe plek komt door jou. Ik was mij van geen kwaad bewust, integendeel, en gewaarschuwd had zij mij ook niet. Wat de ziekte of conditie was waardoor dit kwam heeft zij niet uitgelegd. Nee, geen leukemie. Zij is en blijft een raadsel dat even langskwam in mijn leven.
Op het eind van de middag kan ik toch naar huis, heb eigenlijk de aanvechting even ontzaglijk uit te snikken maar het lukt toch rustig terecht te komen. Geliefde moet maar naar de afhaal.
Ieder jaar verbaast mij de onmiddellijkheid van de judaspenning weer. Een grote struikachtige plant in volle bloei, heeft zij zich eerder aangekondigd? Dan is mij dat ontgaan. De plantsoenen die ik passeer op de terugweg staan er vol mee.
Zoiets geldt ook voor de pinksterbloem, maar die heeft niet zoveel blad. Onopvallend er aan werken om zo aanwezig te zijn, een knappe prestatie.
De pinksterbloem zou gezien de tijd waarin zij verschijnt net zo goed of misschien wel beter paasbloem moeten heten. Dat zou wel wennen zijn. En heet de judaspenning zo omdat zij verschijnt omstreeks de paastijd? Geen zin om het op te zoeken.
– Overpeinzingen van een groenzoeter, deel 2