Op de achterzijde van het boek getiteld La possibilité du fascisme (Parijs, 2018) van de Franse socioloog Ugo Palheta leest men onder meer, en ik vertaal: ‘Een reactionaire massa beweging tegen gelijke rechten; brede verspreiding van reactionaire, xenofobe en islamofobe stellingen; intensivering van het repressieve netwerk van arbeiderswijken en ongestraft politiegeweld; verboden demonstraties en toenemende criminalisering van alle afwijkende meningen;ongeëvenaarde scores bij alle verkiezingen sinds 2012 voor het Front National (FN), heet nu Rassemblement national (RN), van Marine Le Pen. In ongelijksoortige en nog embryonale vormen, maar waarvan de loutere opsomming de huidige verrotting in de politiek onthult, is het fascisme met een comeback bezig.’ Ugo Palheta schrijft over Frankrijk.
Maar Marine Le Pen voor Frankrijk, Wilders (PVV) voor Nederland, samen met Viktor Orban voor Hongarije en enkele anderen hebben zich, in 2024, ondergebracht in de extreemrechtse beweging ‘Patriots for Europe’… Ik wil ermee zeggen, schrijven over Frankrijk is schrijven over Nederland.
Wel, Ugo Palheta heeft in 2018 ‘de kans op fascisme’ in kaart gebracht. Hij hield zich in zijn boek bezig met de ontbinding van het Franse politieke veld. We zijn nu enkele jaren verder en de ontbinding die hij zag, heeft zich voortgezet, niet alleen in Frankrijk. We komen die ook tegen in Nederland met heden een extreemrechtse regering aan de macht (in Hongarije en Polen voltrok dit proces zich al eerder en in Italië zien we momenteel hetzelfde gebeuren). Het boek werd indertijd door Ernest London besproken op de site Bibliothèque Fahrenheit 451.
Ugo Palheta meent dat de wederopstanding en versterking van extreemrechts geplaatst moet worden in het ‘historische proces van radicalisering – neoliberaal, autoritair en racistisch – van de heersende klasse als geheel’. Het heeft de voortgang van dat type neofascisme gevoed. Hij stelt voor een antifascisme op te bouwen waarbij het gaat om een wil tot organisationele samenwerking, die ‘een breuk wil bereiken met de kapitalistische organisatie van productie, van ruil en van leven’. Hieronder de bespreking van het boek van Palheta door Ernest London. Het betreft ‘Fascisme II’; zie voor het eerste deel, hier. [ThH]
Fascisme? Vage bewoording
Het concept van het fascisme werd een tijd vaag geassocieerd met de Koude Oorlog. Daarbij hadden politiek rechts en de sociaaldemocratie de neiging om fascisme en communisme gelijk te stellen als categorieën van totalitarisme. De communistische beweging gebruikte het (vage) concept tegen conservatief rechts. De term ‘populisme’ die ingeburgerd raakte, vestigde een gelijkwaardigheid tussen radicaal-links en extreemrechts, waaraan in beide richtingen de exclusiviteit van demagogie toegeschreven wordt. Het neoliberalisme weet zich uit de wind te houden. Het diskwalificeerde op politieke wijze de arbeidersklasse. Door een ‘omkering van het stigma’, distantieert extreemrechts zich van het historisch fascisme (maar distantieert het zich daarmee van het fascisme?). Wel: ‘Hoe minder rigoureus het fascisme als analysecategorie wordt gebruikt, hoe meer de strikt polemische toepassingen ervan zich ontwikkelen.’
Zo komt het gebruik van de term ‘islamofascisme’ voort uit oppervlakkige analogieën om islamofoob beleid te legitimeren, of om imperialistische militaire interventies en autoritaire vormen van kapitalisme niet als gelijkwaardig aan het fascisme te zien.
Om dit elastische gebruik van de term fascisme te vermijden, stelt Ugo Palheta een definitie voor die verwijst naar een specifieke politieke praktijk die ontstaat in precieze sociaalhistorische omstandigheden: ‘een massabeweging die beweert te werken aan de regeneratie van een ‘denkbeeldige gemeenschap’ die als organisch wordt beschouwd (natie, ‘ras’ en/of beschaving), en die zich in standhoudt door etnisch-raciale zuivering, door de vernietiging van elke vorm van sociaal conflict en elk protest (politiek, vakbonds-, religieus, journalistiek of artistiek), met andere woorden door het vermijden van alles wat de schijn van de denkbeeldige eenheid ervan in gevaar brengt (in het bijzonder de zichtbare aanwezigheid van etnisch-raciale minderheden en het activisme van politieke opposities)’.
Een fascistische dynamiek kan alleen op de agenda komen door een acute politieke crisis, gecombineerd met de aanwezigheid van een onstabiele alliantie tussen een afnemende kleinburgerij en van delen van de conservatieven van de bezittende klassen aangevuld met verarmde mensen, die losstaan van de linkse bewegingen. Het fascisme ‘revolutioneert’ het economische systeem niet, maar het accentueert wel de wreedheid van het kapitalisme door arbeidsrechten af te breken en verdedigingsorganisaties van werknemers te onderdrukken. Het transformeert van de gedegradeerde sociale lagen hun wanhoop in hoop op een nieuwe orde (wat in die dynamiek leidt tot gedachten als: laat het RN (Frankrijk) of de PVV (Nederland) maar eens regeren…).
Terwijl het RN zijn antisemitische, homofobe en antifeministische discussies heeft gedempt ter wille van de respectabiliteit, is het op andere manieren dichter bij het fascisme gekomen, door zijn xenofobe nationalisme en zijn ultra-autoritarisme te koppelen aan ‘noch rechts noch links’. Dat brengt het terug de loftrompet over de staat en het antiliberalisme met de verdediging van nationale arbeiders. De stigmatisering van moslims, wat in de huidige Franse politiek ‘respectabel racisme’ vertegenwoordigt, is electoraal winstgevender dan ontkenning van de Holocaust of antisemitisme. Door sociale wrok te verzamelen, gaf dat het RN ‘een nationaal/raciaal gevoel in plaats van een antikapitalistisch klassengevoel’ (vergelijkbaar met de PVV).
Nauwe betrekkingen met het kapitaal
Het fascisme onderhoudt nauwe betrekkingen met het kapitalisme. Het is echter niet ‘als het product van de kwaadaardige wil van de kapitalistische klasse’ te zien, maar als de uitdrukking van haar ontbinding. Die ontbinding vindt onder meer plaats op grond van: afnemende economische kracht, intensivering van de concurrentie tussen imperialistische machten, verzwakking van de instituties, atomisering van de bevolking, opkomst van racisme en vreemdelingenhaat, verscherping van sociale conflicten. De wedergeboorte en verankering van extreemrechts, de mogelijkheid van neofascisme, ze zijn het gevolg van ‘destructieve neoliberale oplossingen’. Die werden opgelegd door de dominante klasse vanaf de jaren tachtig. Dat had weer tot gevolg dat de fundamenten van het sociale compromis, waarop de kapitalistische accumulatie sinds de naoorlogse periode steunde, ondermijnd werden. Dit leidde tot scheuring van de gevestigde structuren van het politieke veld.
De crisis van 2008, die een postliberale matiging had kunnen inluiden, heeft integendeel radicalisering mogelijk gemaakt, waardoor de groei van de ongelijkheid in welvaart op mondiaal niveau versneld is. ‘Maar het neoliberale beleid verhindert momenteel, dat de algemene onvrede jegens de dominante partijen verandert in collectieve oppositie tegen de klasse waarvan deze partijen koppig de belangen dienen. Dit komt omdat het de concurrentie tussen werknemers heeft geaccentueerd en de gevestigde vormen van collectieve solidariteit gedeeltelijk heeft vernietigd. Daardoor richten ze zich in tegendeel op gevoelens als wrok en heimwee naar een denkbeeldige eenheid – waarvoor ‘nationale identiteit’ wordt ingezet. Die gevoelens zullen eerder tot wanhoop dan tot opstand leiden, tot wantrouwen jegens minderheden dan tot antiracistische solidariteit. Zij lenen zich daarom gemakkelijk voor extreemrechtse recuperaties, die erop gericht zijn om van deze wrok, deze wanhoop en deze achterdocht een actieve kracht te maken of ze op zijn minst electoraal te gebruiken om macht te verwerven.’ [..]
Spiraal van autoritaire radicalisering
De logica van het neoliberale beleid riskeert een explosieve en oncontroleerbare situatie te creëren door de sociale veroveringen aan te vallen die een stabiliserende rol speelden, en door kapitalistische samenlevingen ‘in een helse cyclus van groeiende ongelijkheid’ te plaatsen. Extreemrechts bouwt zijn succes op deze fout, zo werd zojuist weergegeven.
De heersende klassen zitten, in een situatie van ‘overheersing zonder hegemonie’, vast in een ‘spiraal van autoritaire radicalisering’. Die spiraal brengt hen ertoe snelle wetgevingsprocedures in te zetten en gebruik te maken van toenemende repressie, terwijl nationale politieke instellingen worden gemarginaliseerd ten behoeve van niet-gekozen supranationale organen. Omdat het kapitalisme in de kern niet democratisch is (waardoor het compromissen met fascistische dictaturen kan sluiten en bestaan van slavernij, kolonialisme tolereren), ‘heeft juist de uitvinding van de democratie in de moderne zin – in het bijzonder de mechanismen van parlementaire vertegenwoordiging – de dominante klassen objectief in staat gesteld het hoofd te bieden aan de dreiging die wordt gevormd door de tumultueuze invasie van de ondergeschikte klassen in een publieke sfeer, die op dat moment aan het ontstaan was.’
De autoritaire verharding van de staat, zoals die zich voordoet door de criminalisering van sociaal protest, door de inkrimping van de publieke ruimte, door de afwisseling van de politiek tussen entertainment en politieoptreden [zie hoeveel ophef gemaakt wordt – geef het volk brood en spelen – over de Olympische Spelen zomer 2024; thh.], bevestigt een agenda van ‘democratisering’ die door de heersende klassen sinds de eind jaren zeventig is geïmplementeerd.Bovendien heeft de neoliberale mondialisering steeds meer macht aan de kapitalistische financiële sector gegeven. Het machtsevenwicht tussen de klassen is daardoor gewijzigd en het heeft de regionale integratie van de kapitalistische economieën, in het geval van de Europese Unie bijvoorbeeld, als proto-staten gevormd. Die worden weer gedomineerd door ongekozen lichamen, waarvan de beslissingen door de natiestaten tot uitdrukking worden gebracht. ‘Het grootste gevaar voor de democratie is de radicalisering van een bourgeoisie die het graag zonder deze lastige demo’s zou willen stellen!’
De auteur specificeert echter dat de verschuiving van ‘kapitalistische democratieën’ naar autoritaire regimes met respect voor de formele legaliteit geen ‘sluipende fascistisering’ is. ‘De fascistische staat wijst in feite geen regering aan die iets repressiever is dan gewone regeringen, maar een uitzonderlijk regime waarin de rechtsstaat zoals wij die kennen puur en eenvoudig wordt afgeschaft.’ Het autoritarisme laat de politieke elites er echter aan wennen hun toevlucht te nemen tot uitzonderlijke procedures en intensievere repressie, versterkt en verzelfstandigt de repressieve apparaten van de staat. Het vestigt een institutionele basis en een juridisch arsenaal dat extreemrechts, als het aan de macht komt, de middelen zal geven dictatoriale macht op te bouwen. Hierin bereidt een autoritaire verharding van de staat de weg voor het fascisme voor. [We komen hier op andere wijze verwoord de kwestie van de conversie van rechtsstaat in machtsstaat tegen; thh; zie deel I, hier].
Frontale strijd tegen extreemrechts langs drie assen
Door vanaf het einde van de jaren zestig het immigratiebeleid opnieuw te definiëren, bereidde de hoogste bestuurslaag het politieke veld voor een xenofobe escalatie voor. De ideologische penetratie van het FN (en de PVV) zou minder snel zijn geweest als het niet door rechts en een deel van links was overgenomen. De ‘raciale kwestie’ is grotendeels opnieuw naar voren gekomen op grond van vijandigheid jegens moslims, waardoor de ‘rechtse’ kant van het politieke veld is ontstaan.Islamofobie maakt het mogelijk om het anders-zijn en de gevaarlijkheid van niet-Europese immigranten en hun nakomelingen te bevestigen, omdat zij, reëel of verondersteld, behoren tot een ‘moslimgemeenschap’ die vreemd en zelfs vijandig tegenover de ‘nationale gemeenschap’ zou zijn. We moeten ze onder controle houden, voortdurend zorgen voor hun trouw aan de ‘waarden van de Republiek’ of de ‘Monarchie’, en ze discrimineren onder het voorwendsel van hun zogenaamde ‘communitarisme’. [..]
Ugo Palheta analyseert uitvoerig de evolutie van het electoraat van het FN en toont aan dat het op geen enkele wijze de ‘eerste arbeiderspartij in Frankrijk’ is. Terwijl de PCF (Franse communistische partij) de opkomst probeerde te bewerkstelligen van een politieke elite die verankerd is in de arbeidersklasse, beschouwt het FN [en ook de PVV] de arbeiders als ‘een objectklasse’, het object van een discours dat neerkomt op ideologische instrumentalisering [de ‘hardwerkende Nederlander’]. Hij bestudeert ook de evolutie van het politieke en economische programma ervan, waarbij hij bijvoorbeeld geen enkele maatregel vindt om werknemers te beschermen of maatregelen tegen precariteit. Het FN verdedigt integendeel het project van het ‘goede’ kapitalisme. Het discours van sociale verontwaardiging van deze partijen blijft zonder enige bedoeling om te breken met de bron van de degradatie zelf: het kapitalisme. Bepaalde verklaringen (bijvoorbeeld tegen de mondialisering) zijn vooral opportunistisch omdat een van de kenmerken van extreemrechtse bewegingen hun vermogen is om van de ene doctrine naar de andere te gaan, soms zonder overgang. Echter, als het fascisme eenmaal aan de macht gekomen is, bevoordeelt het nog steeds het kapitaal ten koste van de arbeid, met ‘ongeëvenaarde brutaliteit’. [..]
We moeten antifascisme dan ook niet reduceren tot de praktijk van zelfverdediging, maar het zien als een politieke strijd voor een samenlevingsproject dat vrij is van alle uitbuiting en onderdrukking. Ugo Palheta voert daarom campagne voor een frontale strijd tegen extreemrechts, geformuleerd rond drie politieke assen: (a) de oppositie tegen het neoliberalisme door te streven naar een breuk met het kapitalisme, (b) de strijd tegen de autoritaire verharding van de staat met als doel een echte democratie te veroveren, (c) de strijd tegen vreemdelingenhaat en racisme door de wens om de institutionele structuren ervan te doorbreken.
Ernest London (Vertaling en bewerking door Thom Holterman; de bespreking van het boek is integraal te downloaden op de site van Bibliothèque Fahrenheit 451, zie hier.
Eerder verschenen bij Libertaire Orde)