We hebben in onze westerse cultuur best een problematische relatie met de dood: het roept angst op (voor de dood zelf of het verdriet er omheen), weerstand, ongemak. Vanuit die gevoelens proberen we steeds maar om de dood zo onzichtbaar en gladgepolijst mogelijk te maken. Ervan uitgaande dat de dood een integraal deel is van het leven, dat voor ons allemaal onvermijdelijk is (zowel in het meemaken van de dood van degenen die ons dierbaar zijn als, vroeg of laat, onze eigen dood) kan je je afvragen of dat wel zo’n gezonde houding is.
Ik merk dat ik er rustig in sta. Ik hoop met de schrijfsels hier daar iets van te kunnen meegeven. Want ook als je zelf in een fase van het leven staat dat dood totaal niet speelt, denk ik dat het werken aan een andere relatie met dingen als dood en vergankelijkheid een enorme impact kan hebben op hoe je in het leven staat, hoe we met elkaar en deze wereld omgaan.
Dus ik hoop dat je blijft lezen.
In de afgelopen dagen kon ik dan eindelijk de tijd vinden en nemen om te mediteren. Hèhè, er ontstaat eindelijk meer rust en ruimte, hier snakte ik naar.
Gisteren en vandaag heb ik de bodyscan gedaan. Als je niet bekend bent met het fenomeen ‘bodyscan’, het is een mindfulness/meditatie oefening waarbij je je aandacht richt op lichamelijke gewaarwordingen en daarmee je lichaamsbewustzijn traint. Nou, niet alleen dat, je traint daarmee ook je observatievermogen van de mentale en emotionele reacties die dat oproept. Als je het een keer wil proberen, hier staat een goeie in het Engels:
Het doen van de bodyscans leverde een aantal interessante observaties en inzichten op, die ik hier wel wil delen.
De eerste bodyscan was het dankbaarheid. Dit lichaam, wat ik tijdens de oefening zo kon voelen, heeft me een heel leven lang gedragen, is het ‘vehikel’ geweest van waaruit ik kon leven en dingen kon doen. Ik ben bepaald niet altijd vriendelijk of zorgzaam geweest naar dit lichaam en tóch bleef het me dragen.
Ergens in het begin van de bodyscan gisteren, kwam de gedachte op dat dit lichaam nu ‘stuk’ is. Maar die gedachte veranderde. Mijn lichaam is niet stuk, het is veranderd. De nieuwe dingen – tumoren, uitzaaiingen – zijn net zo goed deel van mijn lichaam als het andere: handen, organen, ogen, brein. Het zijn nieuwe elementen, veranderingen, die integraal deel uitmaken van mijn lichaam en waar mijn lichaam – meer verandering, ontwikkeling – zich op aanpast en nieuwe wegen vindt om ermee om te gaan.
Bij de bodyscan van vanochtend kwamen er ook inzichten. Met name als de focus komt te liggen op ‘lastige delen of sensaties’ in mijn lichaam, zoals nu bijvoorbeeld best heftige kortademigheid, dan reageert mijn mind. Met gevoelens van weerstand, met verdriet en gemis. Mijn ademhaling kon hiervoor zo ruim, ontspannen en rustig zijn en dat is nu kwijt. Ik merkte onmiddellijk dat deze gedachten en gevoelens de aandacht, de waarnemingen van sensaties, in de weg staan: als ik dat denk, valt het voelen en ervaren van wat er op dát moment in mijn ademhaling is, weg.
Dat besef hielp om zowel rustig terug te komen naar de kern van de oefening – het ervaren alleen – terwijl tegelijkertijd de gedachten en gevoelens over verlies en gemis niet ‘weg moesten’, maar wel opgemerkt zijn.
En ook daardoor ontstond er een mind-shift. Ineens kan ik mijn kortademigheid zien als iets anders: niet iets dat verloren gegaan is, stuk is, ‘t niet doet. Maar als één van de vele manieren die mijn lichaam op dit moment vindt om met de veranderende omstandigheden om te gaan. De omstandigheden vragen een andere manier om adem te halen en dus doet mijn lichaam dat. Dat verschuift het hele perspectief op kortademigheid: het is geen teken van achteruitgang of dysfunctionaliteit. Integendeel, het laat zien hoe goed mijn lichaam zich aanpast, nieuwe wegen zoekt en me óók in dit proces naar beste kunnen blijft dragen.
Dat reikt verder dan acceptatie van de situatie. Dat roept diepe dankbaarheid op voor dit lichaam en al het harde werk dat het nu verzet.