De arbeider aan het woord, een grote zeldzaamheid

Wanneer ik het idee heb opgegeven weet ik niet meer – het is vervaagd. Maar zoals een beetje jongen in mijn jonge dagen brandweer (op zijn minst) wilde worden trok mij het beroep van trambestuurder aan. Destijds kon je op het voorbalkon de verrichtingen van de man aan het stuur (en de schakelkast, als kind kende ik het verschil niet) volgen. Langs strakke lijnen voorwaarts, af en toe een wissel omzetten met een haak die rinkelde tegen de wand bij het doorrijden op langere stukken.
Trams zijn socialistisch, zeker, maar ze symboliseren ook sterk een in zichzelf gelovend kapitalisme: voortgang, staal, de stad met zijn industrie en handel. Terwijl ik het opschrijf bespringt mij een zekere huiver – dat kapitalisme bestaat niet meer. En eigenlijk is het socialisme als streven daarmee in mist verdwenen.

Ook zonder het idee “later word ik trambestuurder” – dat een afgestudeerd politicologe, dus een jonge, hoe zeg je het, collega?, conductrice zou worden en er een boek over zou schrijven lag in de verre toekomst, het hoort bij dat verval van bovengenoemde huiver – ben ik gefascineerd gebleven door de klassieke trams waarin je de bestuurder in actie kon zien. Staande, zoals de conducteur door de wagen liep om kaartjes te controleren, te verkopen of te stempelen. Ze keren regelmatig terug in mijn droomleven en daar zit niets freudiaans achter. Eerder, door bovenstaande te schrijven, besef ik nu dat ze een verdwijnende zoniet verdwenen wereld symboliseren. Zoals de opgevoerde Siemens-Schuckert-Werke-motorwagen die laatst een Combino in mijn droom een zetje gaf: opschieten!
Hier sta ik zomaar aan de schakelkast van zo’n SSW-tram, trouwens. Dertien jaar geleden. Nee, rijden was er niet bij natuurlijk.

In de dagen waarin mijn puberteit keihard uitbrak woonde ik een tijdje bij mijn voogd in, ik had er zomaar een eigen kamer. Vanuit het raam op drie hoog overzag ik de kruising, ik keek op het dak van lijn 3, die afwisselend met een nieuwe gelede en een “oude” blauwe tram reed. Vooraanzicht had ik op de lijnen westwaarts, 7, 17 en 27, een fascinerende reeks, elke lijn met apart materieel. Mijn interesse uit de kinderjaren herleefde, gestimuleerd door zes dagen per week met lijn 3 naar school rijden.

*
Rinus werkt veertig jaar als trambestuurder, toen hij begon was er heel ander materieel dan nu – de gelede, de moeizame blokkendozen en zelfs nog drieassers. En het verkeer is nogal veranderd, verergerd kun je rustig zeggen. Een stad verstopt met auto’s en fietsers die zich niets aantrekken van jouw tram, en de laatste jaren volop zombietoeristen en bolle praatjesmakers van het soort dat ook de directie van het bedrijf vormt nu.
Rinus is 62 en hij had redelijkerwijze met pensioen moeten zijn. Maar op zijn levensweg kwam de verhoging van de pensioenleeftijd in zijn vak langs: van zestig naar 65. En ook dat was nog te laag, vonden de machthebbers en met hen de collaborerende vakbond. Het is nu 67, en Joost mag weten wat ze nog uitspoken voor hij die eindstreep haalt. Als hij die eindstreep haalt.

Rinus is vakbondsman en SP-lid. Vroeger zou hij “gewoon” van de PvdA zijn geweest, misschien zelfs nog in 1979 van de CPN. Al werd die partij toen al, als voorafschaduwing van GroenLinks, een studenterige club. De ex-studenten die bedenken dat het Gemeente Vervoerbedrijf “geprivatiseerd” moest worden maar wel volledig eigendom van de gemeente. En dat dit op kosten van iedereen opgebouwde “bedrijf” zijn best moet doen om zijn “concessie” te behouden. Het kapitalisme in zijn fase van waanzin. En het personeel mag degelijk uitgebuit worden: de positie als ambtenaar is geschrapt, pauzes tussen de ritten zijn drastisch ingekort zoniet afgeschaft en het pensioen – de aanleiding tot het verhaal van Rinus, voor HP/DeTijd nog wel – raakt verder uit het zicht.

Lees het verhaal van Rinus, wil ik maar zeggen, en huiver verder. En vergeef mij de persoonlijke introductie alstublieft.