Vandaag is het 74 jaar geleden dat de Leidse hoogleraar in de rechten Rudolph Cleveringa zijn protestrede uitsprak tegen het feit dat zijn joodse collega’s, in het bijzonder zijn leermeester Eduard Meijers, met onmiddellijke ingang waren ontslagen. Cleveringa’s daad wordt jaarlijks geëerd door lezingen in zijn naam te houden rond de thema’s ‘recht, vrijheid en verantwoordelijkheid’ (met helaas nogal wisselend resultaat) en hij werd postuum gelauwerd met de titel “grootste universitaire Leidenaar ooit” – en dat wil toch wel wat zeggen. Maar minder bekend is, dat hij bepaald niet de enige was die op die datum een protestrede hield.
“Na zijn rede klonk er een langdurig applaus, een student zette het Wilhelmus in, bij veel aanwezigen stroomden de tranen over de wangen. Er brak onmiddellijk een staking uit onder de studenten.” (bron)
Dat klopt, maar de grote aanstichter van die staking wordt bijna nooit genoemd. Dat was Cleveringa’s confrère Ben Telders, de man die er ook al voor had gezorgd dat 60 hoogleraren zijn protestbrief tegen de Ariërverklaring hadden getekend (zo kunnen wij lezen bij Presser (p.32 e.v.)). Op hetzelfde moment als dat Cleveringa zijn rede stond te houden, gaven bovendien nog twee andere professoren lucht aan hun diepe verontwaardiging en afschuw. Ton Barge, hoogleraar anatomie en embryologie, fileerde voor de gelegenheid nogmaals de rassenleer die de bezetter erop nahield en theoloog Lambertus van Holk gebruikte zijn protest als opmaat voor een college over ‘Spinoza en de onschatbare joodse bijdrage tot het Nederlandse geestesleven’. Als gevolg daarvan sloten de studenten zich onmiddellijk aan bij het protest dat op de rechtenfaculteit was opgelaaid.
Alle vier kregen ze te maken met vervolging en gevangenschap, maar Telders overleefde als enige de bezettingstijd niet: hij overleed in Bergen-Belsen vlak voor de bevrijding. Vandaag worden de drie anderen gememoreerd door middel van gevelstenen op verschillende locaties in Leiden. Telders niet, want die hield geen protestrede (al heeft hij nog aangeboden om Cleveringa’s plaats in te nemen, omdat hij zelf geen gezin had om voor te zorgen) en bovendien, ‘hij had al een steen’ (een beetje verdabbeld exemplaar aan de gevel van Rapenburg 45 en ook een plaquette in het Academiegebouw. Maar goed, in deze reconstructie wordt hem dan wel weer recht gedaan). Zijn naam leeft voort in de Teldersstichting, het wetenschappelijk bureau van de VVD, wat toch een wat bedenkelijke eer is. De VVD kan inderdaad wel wat meer Telders gebruiken, maar hij op zijn beurt verdient beter.
Neem nou Ivo Opstelten, die dit keer de eer te beurt viel om de Cleveringalezing te houden. Terecht merkt hij in de inleiding al op dat hij er in zijn studietijd achterkwam dat hij niet voor de wetenschap in de wieg gelegd is. Die bescheidenheid siert hem. Dan steekt hij van wal met de stelling:
“Als Cleveringa ons íets leert, is het dat de democratische rechtsstaat geen rustig bezit is.”
en vervolgens gooit hij het woord ‘rechtsstaat’ er nog eens negentien keer tegenaan. Blogger Jan Dirk Snel heeft al gehakt gemaakt van dit typische taalgebruik. Volgens Opstelten zijn het nl. burgers (c.q. jihadisten) die de rechtsstaat bedreigen, maar zoiets kan helemaal niet – eerder is de rechtsstaat een middel om burgers te beschermen tegen ongebreidelde staatsmacht. Ze kunnen wel de rechtsorde bedreigen, wanneer ze de wet overtreden. Nou kun je denken ‘zo is Opstelten nou eenmaal’, maar hou deze observatie desondanks nog even vast.
Vervolgens betoogt hij (Opstelten nog steeds):
“De vraag is: bevinden wij ons op dit moment, met de dreiging van het internationaal Jihadisme, opnieuw in een situatie die aanleiding geeft onze democratie weerbaarder te maken?
Mijn antwoord daarop is ‘Ja’.
Ja? En hoe gaat Ivo ‘de democratie’ weerbaarder maken: “We nemen hun paspoort in.” (en ook: “Wie iets verdachts ziet, moet dit melden.”). Juist ja. Dat gebeurt dus momenteel op gezag van de AIVD, vaak zelfs zonder tussenkomst van de minister – laat staan een rechter – en burgemeesters moeten daar blind op afgaan. Cleveringa en Telders zouden er geen goed woord voor over hebben gehad. Kamerleden die menen dat de verhoging van de griffierechten ‘de rechtsstaat ondermijnt’ (en dat is nou wel een correct gebruik van de term) krijgen bij de minister nul op rekest, maar steeds vaker komt de rechter er niet eens meer aan te pas. Ook ten aanzien van de jeugdzorg wordt wat dat betreft driftig aan de bel getrokken, en illegalen zijn natuurlijk al veel langer rechteloos. Al met al heeft het er veel van weg dat het de minister zelf is, die onze mooie democratische rechtsstaat naar de gallemiezen aan het helpen is.