Braaf nationalisme en het grote taboe op kritiek

nationalismeZowel Tom Naegels als Mia Doornaert riepen onlangs op om de N-VA niet te bekritiseren. Helaas is dit tekenend voor een ontwakend en kwalijk taboe op kritiek op deze partij. Er zijn immers redenen genoeg om elke zweem van ontsporing van het discours van deze partij onder de aandacht te brengen.

Mia Doornaert schuwt de sterke uitspraken niet. In “Hitler in elk van ons” (De Standaard, 18 februari 2013) verlegt zij echter haar grenzen. Het is haar goed recht om een carnavaleske evocatie van een Hitleriaanse N-VA wansmakelijk te vinden. Maar zij gebruikt dit als aanleiding om te concluderen dat het leggen van een verband tussen Hitlers Duitsland en een stad met een N-VA-burgemeester de naziterreur bagatelliseert en dus neerkomt op negationisme. Dat zou “democratisch gevaarlijk zijn” want het “verlaagt de afweerdrempel tegen echt totalitarisme.”

De geest van Doornaerts redenering, meestal minder scherp geformuleerd, wordt steeds dominanter in het publieke debat. Zo vroeg Tom Naegels de media onlangs om op de rem te gaan staan bij de volgende gelegenheid om de N-VA, of pars pro toto Bart De Wever, openlijk aan kritiek te onderwerpen (De Standaard, 6 februari 2013). Daarmee droeg hij zijn steentje bij tot de transformatie van een meester-provocateur tot slachtoffer.

Voor De Wever is dit een bewuste strategie. Naegels, zoals Doornaert, bewijst dat ze werkt, zodanig zelfs dat hoofdredacteurs Sturtewagen en Verhoeven uitvoerig moesten uitleggen dat zij helemaal niet de bedoeling hadden om de N-VA moedwillig te beschadigen door extra aandacht te besteden aan De Wevers recente uitbreiding van loketneutraliteit tot een expliciet verbod op uiterlijke tekenen van homoseksuele geaardheid (De Standaard, 10 februari 2013).

Het is de hoogste tijd om dit ontwakend taboe op kritiek te doen keren. In deze bijdrage richt ik mij uitsluitend op de banvloek die al langer werd uitgesproken, met opvallend succes, op verwijzingen naar de jaren ’30 van de vorige eeuw. Ter verduidelijking: ondergetekende gelooft niet dat elke vorm van nationalisme per definitie repressief is. Nationalisme kan in een context van verdrukking zelf emancipatorisch zijn. Maar ik ken geen voorbeelden van nationalisme die, bij het ontbreken van een dergelijke context, niet verworden tot uitsluitingsmechanismen.

Een tweede verduidelijking: gebrek aan openheid en respect voor diversiteit is niet het alleenrecht van N-VA en Vlaams Belang. Ruim twintig jaar geleden leidde een analyse van het discours van de tolerante meerderheid reeds tot de conclusie dat zowat alle belangrijke maatschappelijke actoren, van politici tot media, ziek waren in het bedje van het homogeneïstische denken dat verbazend weinig ruimte liet voor niet-culinaire diversiteit. Het bedje van de N-VA werd dus gespreid door anderen. Het verbod op hoofddoeken en het stellen van taalvoorwaarden aan toegang tot sociale woningen zijn daarvan maar twee voorbeelden.

Een vergelijking met de jaren ’30 begint niet bij concentratiekampen en een Wereldoorlog. Ik mag trouwens hopen dat die vergelijking nooit verantwoord kan worden. Maar aan kampen en oorlog ging een politiek en retorisch proces vooraf dat een niet-emancipatorisch nationalisme tot gemeengoed maakte. Nationalisme werd niet alleen verdedigd door barbaren, maar ook door weldenkende, vaak humanistisch geïnspireerde intellectuelen.

Ik laat even zo iemand aan het woord. Het gaat om Friedrich Sieburg, een Duits journalist, schrijver, en literatuurkenner die filosofie, geschiedenis en economie had gestudeerd. Sieburg profileerde zich uitdrukkelijk als linkse nationaalsocialist en hij schreef in 1932 een uitvoerig pleidooi voor de vrijwaring en versterking van de Duitse identiteit, Es werde Deutschland, dat pas na Hitlers machtsovername in 1933 zou verschijnen.

Als kosmopolitisch georiënteerde francofiel die jaren als journalist had doorgebracht in Parijs, hechtte hij ook groot belang aan de Franse vertaling die eveneens in 1933 verscheen onder de titel Défense du nationalisme allemand. In het voorwoord tot de vertaling sprak hij de hoop uit dat hij het Franse publiek kon doen inzien dat wat toen in Duitsland gebeurde noodzakelijk was, met als enige aspiratie het realiseren van “een harmonieus volksbeeld” en dus geenszins gevaarlijk.

Als vrijdenkend intellectueel voegde hij eraan toe “Ik hoop dat mijn boek aanleiding zal geven tot talrijke discussies”, want discussie is “de basis voor menselijke vrijheid en wederzijds begrip”. Aan de motieven van Sieburg is dus niets verwerpelijks. Maar in zijn verdediging van het nationalisme dringen de vergelijkingen met het huidige discours zich op:

“Wij zijn lang het slachtoffer geweest van een buitensporig relativisme.” “De tijd is gekomen om onze eigen gemeenschappelijke noties te ontwikkelen, de elementen ervan te bundelen in miljoenen harten en ze te ordenen tot een schaal van gemeenschappelijke waarden.”

“De vraag die de Duitser zich stelt, ‘Hoe moeten we leven?’, is niet alleen onoplosbaar ten gevolge van de economische crisis, de dagelijkse miserie en de politieke vergiftiging van de geesten, maar ook omdat het ons ontbreekt aan een gemeenschappelijke morele maat die voor iedereen geldt.”

“Indien de moraliteit van de tradities een orde is die het mogelijk maakt vijandelijke machten te weren uit de maatschappij, dan moet elke mens die niet met die machten heeft gebroken noodzakelijkerwijs verschijnen als een immoreel wezen, een verstorend en verwarrend element van wanorde.”

Ontdaan van de bloemrijke stilistiek is dit het pure identiteits- en waardendiscours dat wij ook vandaag horen. Wat die identiteit of waarden kan bedreigen wordt gezien als aanval op de integriteit en culturele verworvenheden van het volk. Volgens de gangbare retoriek hoeft deze houding niet te leiden tot uitsluiting of stigmatisering van wie ‘anders’ is. Dat is de dominante theorie nu.

Voor Sieburg was zelfs het Duitse militarisme gewoon een nobele uiting van de volksaard die het individu ondergeschikt maakte aan de gemeenschap, zonder dat dit bedreigend hoefde te zijn voor anderen. Dat was de theorie toen. In de praktijk zien we andere dingen, hier en nu, zowel als toen. Ideeën ondersteunen handelingen, zelfs indien wie de ideeën formuleert expliciet afstand neemt van die handelingen.

Sieburg hield in zijn boek ook een pleidooi tegen het antisemitisme. Hij was dus een brave nationalist. Hij kon met overtuiging zeggen dat hij geen racist was. Daarom werd het boek in Duitsland zelfs verboden in 1936. Toch werd zijn verdediging van het nationalisme goed genoeg bevonden door het regime om hem in 1939 te recruteren als propagandist.

De Wever is misschien ook een brave nationalist maar de consequenties van zijn retoriek zijn niet te overzien. Hij heeft die niet eens in de hand. Redenen genoeg om elke zweem van ontsporing duidelijk onder de aandacht te brengen.

Het grote taboe op vergelijkingen met de jaren ’30 van de vorige eeuw is namelijk “democratisch gevaarlijk.” Een weigering om vergelijkingspunten te zien waar ze hun wezenlijke grond hebben, namelijk in het vergoelijkende discours dat “de afweerdrempel tegen echt totalitalisme” verlaagt, is een nieuw soort negationisme.

Verscheen eerder op dewereldmorgen.be. Auteur: Jef Verschueren, Gewoon Hoogleraar, Departement Taalkunde, Universiteit Antwerpen

1 gedachte over “Braaf nationalisme en het grote taboe op kritiek”

  1. “Weinig ruimte liet voor niet-culinaire diversiteit.”

    Wat is er mis met stamppot? Geen gezeik, iedereen aan de stamppot! Tenslotte: wat de boer niet kent, dat eet hij niet.

    Het hele simpele voorbeeld van de diversiteit aan gerechten kan misschien dienen als eye-opener. Als je vindt dat culinaire diversiteit toe te juichen is, zou je je kunnen afvragen of dat op andere gebieden ook positief uitpakt. Waarom zou alleen met betrekking tot de gastronomie diversiteit geapprecieerd worden?

    Of is het onmogelijk om van onze boerenmentaliteit af te geraken?

Reacties zijn gesloten.