De bomen die niet tot in de hemel groeiden

Het waren wonderlijke dagen – mooie stille zondagen, de laatste van het jaar dan ook nog met sneeuw – Nederland zou best wel mooi kunnen zijn zonder types die zich op vier wielen met vier zitplaatsen meestal in hun eentje suizend voortbewegen.
Maar of de autoloze zondagen van 1973 nodig waren in verband met benzinetekort? De maximumsnelheid op snelwegen werd verlaagd naar 100 km p/u en dat was het. “Het zou nooit meer worden zoals het geweest is”.

Toen in 1971 de gelijkstelling van de VS-dollar aan goud losgelaten werd, eindigde het gouden tijdperk van het kapitalisme, luidt een gangbare interpretatie. Het woord was zelfs weer even terug op het journaal, net als in 2008 met de bankencrisis – als er slecht nieuws is mag het k-woord gebruikt worden. De industrialisatie in Europa en Noord-Amerika was voorbij, een getal aan werklozen dat tot de jaren zeventig onacceptabel gevonden zou worden werd als vanzelfsprekend beschouwd. Gaandeweg hield ook de stijging van de lonen ten opzichte van de productiviteitsstijging (die door de informatisering alleen maar groter werd) op en soms daalden de lonen zelfs. De tendens is nog steeds gaande, wordt nu onder de vlag van Bezuinigingen en Eurocrisis verkocht als onontkoombaar.

En het geschiedde nu juist in die dagen dat het zogeheten milieubewustzijn opkwam. De waarschuwingen van Carson, Bookchin en Briejèr werden niet zo serieus genomen als de Club van Rome die de voor hooggeleerde economen verrassende boodschap bracht dat grondstoffen niet oneindig voorradig waren. Vaak werden (en worden) deze onheilstijdingen vereenzelvigd met “milieubesef” en het spraakgebruik over duurzaamheid tot en met “duurzame groei” lijkt hiervandaan te komen.

Het rapport van de Club van Rome – herinner ik mij – was voorgesteld als scholingsliteratuur bij de jonge sociaal-democraten, toen nog verenigd in de Federatie van Jongerengroepen (FJG).

Het milieu kwam echter met stip binnen op de wenslijsten van sociaal-democratische snit. Provinciale afdelingen bogen zich over normen en heffingen om de industriële vervuiling aan banden te leggen. Joop den Uyl en Sicco Mansholt betitelden de dreigende bevolkingsgroei en stijging van de industriële productie als een ‘crisis’. De PvdA-kopstukken spraken namens een adviescommissie, waarin ook vertegenwoordigers van de PPR en D’66 zitting namen. Deze ‘Commissie van Zes’ drukte de drie progressieve partijen op het hart, het milieu een plek te geven in de noodzakelijke hervormingen van de maatschappij. Toch bleek het lastig om strenge milieueisen te verzoenen met het creëren van werkgelegenheid. In hun gezamenlijke verkiezingsprogramma Keerpunt ’72 namen PvdA, PPR en D’66 al flink gas terug in hun voortvarendheid het milieu aan te pakken.

De VVD kon zich gaan profileren als de automobilistenpartij, zeker na de snelheidsbeperking. “Milieu” werd autootjepesten genoemd. Het biefstuksocialisme veranderde in het vierwielersliberalisme, waarmee wel een diepere identiteit wordt aangegeven. En dat in de nadagen van de gouden dagen. Consumptie was belangrijker geworden dan productie.

In 1977 kreeg het milieu een plek in het beginselprogramma van de PvdA. Het milieudebat veranderde ingrijpend. De nadruk verschoof van een tekort aan grondstoffen naar zure regen, CO2-uitstoot en de opwarming van de aarde. De PvdA bleef zoeken naar een evenwicht tussen milieu en economie, maar dit voorkwam niet dat GroenLinks zich vanaf 1990 kon profileren als dé milieupartij.

.

Zo dichtbij, zo lang geleden. In 1977 werd ook de jongerenorganisatie van de PvdA herdoopt in Jonge Socialisten, en dat terwijl steeds minder prominente PvdA-ers zich “socialist” wilden noemen.

De Wiardi Beckmanstichting over Economische groei en milieu.

Dit is een aflevering in de serie de Rode Canon

1 gedachte over “De bomen die niet tot in de hemel groeiden”

  1. Pingback: Zou een Corbyn in Nederland kans hebben bij de PvdA? | Krapuul

Reacties zijn gesloten.