Anarchistisch recht 4: Alexander Atabekyan (1868-1933): Recht en heerschappij

Men kan over recht en anarchisme opmerken dat beide verschijnselen elkaar afstoten (divergentie) of aantrekken (convergentie). In de voorgaande drie delen van ‘Anarchistisch Recht’ was vooral van het laatste sprake. Divergentie wordt daarentegen vaak opgemerkt in relatie tot de behandeling van het straffende statelijke recht, wat regelmatig in het derde deel werd toegelicht (zie hier).

De discussie over (anarchistisch) recht is ook in het Rusland van de revolutionaire periode begin twintigste eeuw aan de orde geweest. We kwamen Gurvitch in het eerste deel tegen (zie hier) en Borovoi in het derde deel. In het onderhavige vierde deel komt de Armeense anarchist Alexander Atabekyan (1868-1933) aan het woord.

Het wil dat ik enige tijd terug een tekst van een eeuw oud toegestuurd kreeg. Die is uit het Russisch in het Duits vertaald (de vertaler is mij onbekend) en draagt als titel ‘Recht en heerschappij’. De schrijver is de Armeense medicus, activistische anarchist en auteur Alexander Atabekyan. Zijn activiteiten vindt men beschreven door de Turkse anarchist Cemal Selbuz. Zijn biografische bijdrage opent met het kopje: ‘An anarchist on the roads of freedom’, zie hier. Selbuz is ook degene die mij opmerkzaam maakte van het bestaan van Atabekyan.

De oorspronkelijke Russische versie van het artikel, dat ik uit het Duits vertaalde en bewerkte, stamt uit een Russisch boek, uitgekomen in 2012. De titel ervan luidt in het Nederlands Tegen regering (zie de Russische voorkant hieronder). In het artikel bediscussieert Atabekyan voornamelijk inzichten van de voor mij onbekende Russische jurist en socioloog Maksim Kovalevsky. Atabekyan legt zich daarbij vooral toe op de verwerking van het inzicht te vinden in De vrijwillige slavernij van Étienne de la Boétie. Onderwijl verschijnt dan ook straf en strafrecht om de hoek… De tekst opent met een ‘opdracht’ van Atabekyan aan zijn overleden partner.  [ThH]

Opdracht:

Ik draag deze woorden over een dringende kwestie op aan de nagedachtenis van Jekaterina Nikolajevna Sokolova [zijn partner], die mij dierbaar is. Nadat ze deze tekst als eerste in manuscriptvorm gelezen had, ontdekte ze de belangrijkste waarde ervan: de uiteenzetting van een abstract onderwerp – eenvoudig en voor iedereen toegankelijk. Moskou, 4 augustus 1921, A.A.

***

Recht en heerschappij

Twee fundamentele actieve krachten sturen de ontwikkeling van het leven; aan de ene kant de strijd om het bestaan, aan de andere kant – wederzijdse hulp. Welk relatief belang we ook hechten aan de ene of andere factor, er bestaat geen twijfel over dat de strijd om het bestaan ​​in zijn ontwikkelde vorm niet plaatsvindt tussen afzonderlijke individuen, maar tussen hun associaties, hun verenigingen. Dit betekent dat het ook het karakter aanneemt van wederzijdse hulp in de strijd om het bestaan. Maar de strijd-verenigingen kunnen de botsing van belangen binnen die verenigingen zelf niet definitief elimineren. Daarom heeft het sociale instinct op de hoogste niveaus van ontwikkeling nieuwe vormen ontwikkeld om tegenstrijdige ambities op te lossen, anders dan directe strijd met bruut geweld. Het heeft rechtspraak opgeleverd waarvan de normen recht worden genoemd.

‘De oorspronkelijke vorm van geschillenbeslechting, uitgedrukt in de formule ‘oog om oog, tand om tand’, is uiteraard niets anders dan een imitatie’, zegt Elisée Reclus. ‘De vergelding van de ene handeling met de andere, deed zich voor als een door en door rechtvaardige zaak en kon bij een veroordeelde zelfs de indruk wekken een daad van boetedoening te zijn. Een berouwvolle zondaar zou het natuurlijk moeten voelen, om hetzelfde door te maken waarin hij gezondigd heeft, en in dezelfde mate.’ Op deze manier was de basis, toen het recht werd gecreëerd, niet de echte relatie tussen de betrokken partijen, niet de onbeperkte dominantie van de sterken over de zwakken, maar de maatstaf van rechtvaardigheid: gelijkheid.

Het begrip recht is onvermijdelijk verbonden met het beeld van rechtvaardigheid. Kracht kan het recht overtreffen, breken, maar het kan dat niet vervangen. En wat leren moderne juristen ons ondertussen? ‘De conventionele school, – schrijft de Russische jurist en politicus Fyodor Kokoshkin (1871-1918) –, definieert het recht als het overwicht van de wil op een bepaald gebied van relaties’. Volgens een andere klassieke definitie ‘is het recht het geheel van gedragsregels dat door een soevereine macht (regering) is vastgesteld’. Een nog andere groep, die zichzelf als ‘wetenschappelijke’ socialisten beschouwen, beweren dat ‘het recht het resultaat is van de strijd voor het welzijn van het leven, de publieke bescherming van de daarin zegevierende belangen’. Die groep verkondigt de dictatuur, dat wil zeggen de onbeperkte willekeur van de macht, die deze of gene doelstelling als recht decreteert.

‘De heerschappij van de wil’, de gedragsregels die worden bepaald door ‘soevereine heerschappij’, de bescherming van ‘zegevierende belangen’ die ook daardoor plaatsvindt, kunnen allemaal worden omschreven als wetten van staatsbestuur, maar op geen enkele manier als recht wanneer ze niet overeenkomen met de morele standaard van rechtvaardigheid.

Het verband tussen recht en ethiek is duidelijk: ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hoewel professor P.G.Vinogradov stelt dat ‘het buitengewoon eenzijdig zou zijn om het recht te beschouwen als een minimum aan morele voorschriften’, bestaat aan de andere kant er geen twijfel over, dat geen recht mogelijk is zonder naleving van morele normen.

Maar ondertussen schrijven juristen, die het recht gelijkstellen aan de statelijke wetten, blindelings aan laatstgenoemde, enkele hogere kwaliteiten toe, hoewel dit in tegenstelling staat tot de historische realiteit en de huidige realiteit. Dit nog afgezien van allerlei meespelende vormen van geweld, willekeur en hartstochten, die niet zelden worden gevoed door de pathologische, spirituele en mentale toestand van degenen die aan de macht zijn (vooral als ze enthousiast zijn over religieuze of sociale vernieuwingsinspanningen).

De statelijke heerschappij heeft het monopolie op de rechtspraak verworven, niet om het recht te beschermen, wat niet van de gerechtigheid kan worden gescheiden, maar om haar eigen suprematie te consolideren, ongeacht de morele of immorele inhoud van haar bevelen.

Hoe wordt overheersing geboren en versterkt? ‘Door vrijwillige ondergeschiktheid’, legde Montaigne in een anoniem essay uit, dat lange tijd aan La Boétie werd toegeschreven – zo lezen we bij de Russische jurist en socioloog Maksim Kovalevsky (1851-1916). [Ter verduidelijk wijs ik (thh.) op het volgende. In deze alinea van het artikel van Alexander Atabekyan gaat het in feite over de tekst De vrijwillige slavernij van de Franse filoloog en jurist Étienne de la Boétie (1530-1563). Die tekst schreef hij op achttienjarige leeftijd. Zijn tekst werd postuum gepubliceerd (1577). Ze kent een aantal Nederlandstalige uitgaven. De Franse filosoof Michel de Montaigne  (1533-1592) en De La Boétie waren met elkaar bevriend. Als het direct hiernavolgende over een conclusie gaat, is die dus getrokken uit de door mij genoemde tekst van De La Boétie; thh.].

Welke conclusie moeten we trekken uit het onbetwiste en algemeen erkende feit – zoals een tijdgenoot van de godsdienstoorlogen en de Sint-Bartholomeusnacht (Montaigne) eruit trok toen hij zei: ‘Als we maar ophouden met gehoorzamen, vervalt de oude slavernij’. [Let wel, we vinden dit terug bij De la Boétie. Ik vertaal bij hem: ‘Nogmaals, het is niet nodig de tiran aan te vallen, er is geen noodzaak om zich tegen hem te verdedigen, hij verslaat zichzelf, op voorwaarde dat de bevolking zich niet langer aan dienstbaarheid onderwerpt: het is niet nodig iets van hem af te nemen, geef hem alleen niets.’ (§ 6) Étienne de la Boétie, The Will To Bondage (De vrijwillige slavernij), de Engelse vertaling uit 1735 van de eerste gepubliceerde uitgave van Discours de la Servitude volontaire (1577), uitgegeven Ralph Myles Publisher, Colorado Springs, 1974, met Voorwoord van James J. Martin; (1916-2004; Amerikaanse historicus met individueel anarchisme als specialisatie); thh.].

Degenen die zich op deze manier uiten, staan aldus Alexander Atabekyan, ​​tegenwoordig (1921 !) bekend als anarchisten.De sociologische doctrine van het ontstaan ​​van heerschappij en de staat verhoudt zich negatief met hun leer. De doctrine verbindt de kwestie van het ontstaan ​​van heerschappij met iets van een algemenere soort: de aard van welk leiderschap dan ook in het algemeen. Ze zoekt haar bron in de psychologie van menselijke groepen en zelfs in groepen dieren.

[Alexander Atabekyan gaat daar verder op in door te verwijzen naar aantal voorbeelden uit het leven van dieren en inheemse volkeren die de hierboven genoemde Kovalevsky aandraagt. De laatste beroept zich op de Duitse zoöloog en ornitholoog Alfred Brehm (1829-1884), die zich met bestuderen van groepen apen heeft beziggehouden. Atabekyan heeft daar niet veel mee op en drijft de spot met dit soort voorbeelden als daarmee een op een de menselijke maatschappij wordt vergeleken. Daar vervolg ik met zijn tekst; thh.]

Wij hebben dit fragment uit de beschrijving van het sociale leven van apen gedetailleerder geciteerd dan Kovalevsky zelf, omdat hij ernaar verwijst als een voorbeeld van het ontstaan ​​van overheersing. Maar als je Brehm’s figuurlijke uitdrukkingen ‘leider’, ‘heerser’, ‘onderdaan’ niet in de letterlijke zin van het woord opvat, dan kun je in de beschreven verschijnselen nauwelijks iets vinden dat vergelijkbaar is met sociale heerschappij, behalve misschien de feiten waarbij sprake is van kracht. Hoewel er geen heerschappij bestaat zonder geweld, is niet al het geweld daarmee identiek. Op die manier zou men elke vechtpartij kunnen toeschrijven aan een uiting van overheersing.

Nog minder overtuigend is de verwijzing naar de Franse medicus en antropoloog Paul Topinard (1830-1911), dat onder olifanten ‘de leider de meest voorzichtige en waakzame is.’ Op basis van dezelfde redenering zou je in hedendaagse samenlevingen tot de heersende leiders de hoofden van meteorologische observatoria kunnen rekenen, die door onvermoeibare, waakzame observaties boeren en zeelieden waarschuwen voor atmosferische veranderingen die hun welvaart of leven bedreigen.

***

Als we onszelf de vraag stellen hoe staatsheerschappij zou kunnen ontstaan ​​en geleidelijk het hele leven van de mens zou kunnen omvatten, zullen we de oorspronkelijke oorzaak van dit fenomeen niet zien in de denkbeeldige, natuurlijke, aangeboren neiging van de mens om zich te onderwerpen aan de wil van andere mensen die speciale technische kennis verworven hebben – militaire leiders, goed opgeleide priesters, magiërs, wonderdoeners, medicijnmannen, enz. – zoals Kovalevsky beweert, maar in een andere bijzonderheid van menselijke samenlevingen, in de instelling die vrij wijdverbreid is op verschillende niveaus van hun ontwikkeling van de slavernij. Dit laatste werd niet tot stand gebracht door een onweerstaanbare drang van de menselijke natuur om zich te onderwerpen aan de wil van iemand anders, maar door andere psychologische kenmerken ervan.

‘De mens, zegt Elisée Reclus, vertegenwoordigt een dier dat gemakkelijk getemd kan worden, zoals een hond of diverse andere soorten. Hij werd getemd, soms met vleierij, soms met een dreigement, en vervolgens werd hij uit gewoonte in slavernij gehouden. En wie de wil van een mens heeft verworven, heeft ook zijn krachten en zijn leven tot zijn beschikking.’

Zonder deze gevoeligheid voor het ‘temmen’ van de mens door de mens zou het bestaan ​​van een staat onmogelijk zijn. De vrijwillige ondergeschiktheid van de persoonlijkheid aan de staat, die door M. Kovalevsky samen met Montaigne [De La Boétie; thh.] wordt erkend, is verre van een natuurlijke behoefte van de menselijke ziel. Het wordt bereikt en in stand gehouden door dezelfde trucs als het temmen van dieren: voornamelijk door straf en intimidatie.

De Franse medicus en antropoloog Charles Létourneau (1831-1902) geeft een voorbeeld van hoe katholieke monniken in de 17e eeuw een speciale stam van inboorlingen, met een bijna geheel zwarte huidskleur, ondergeschikt maakten. Deze ‘wilden’ bleken toch niet zo grimmig te zijn, aangezien de ‘katholieke geestelijkheid erin slaagde hen zonder veel moeite te organiseren in bepaalde nederzettingen, vergelijkbaar met die in Paraguay, hen tot slavenarbeid dwong onder de zweep van opzichters en hen tot monogamie verplichtte’. Is wat de katholieke monniken bereikten als onderdeel van een experiment, om zo te zeggen, niet de natuurlijke manier waarop de staatsheerschappij zich ontwikkelt?

[Intermezzo. Aanvullende informatie naar aanleiding van het voorbeeld gegeven door Charles Létourneau aangaande de katholieke geestelijkheid in Zuid-Amerika: Albert Helman, pseudoniem voor Lodewijk Lichtveld (1903-1996), Nederlands-Surinaamse schrijver, politicus, verzetsstrijder, in zijn artikel ‘Kerk en kolonialisme (II) (1955):

‘De geschiedenis van het Christendom in Amerika is een ijzingwekkend verhaal. Zoveel eilanden en steden op het vasteland met namen van Roomse heiligen, evenzovele over generaties uitgestrekte tragedies van onderdrukking, gewelddadigheid, roof en uitroeiing. Een Attila of Djengiz Khan hadden niet grondiger te werk kunnen gaan. Toch bleef de verbondenheid van Kerk en Staat tot aan het einde van de koloniale periode allernauwst.

De snel wegsmeltende Indianen-bevolking werd waar mogelijk aangevuld door negerslaven uit West-Afrika. [..] En door ervaring wijzer geworden, liet men de negers zoals zij waren: ongekerstend. In het economische bestel namen zij immers precies dezelfde plaats in als het redeloze vee. Een paard had daar in ieder opzicht meer te betekenen dan een slaaf of slavin. Het kind van een blanke christen en een slavin had volgens goed Romeins recht de status van de moeder, en deze productie-vorm van arbeidskrachten was de goedkoopste en meest gangbare.

De Jezuieten zaten van Arizona tot Mexico, de Franciscanen van Florida tot Noord-Californië. De Oostelijke Andes, tot en met het Orinoco- en Amazonegebied, was ‘free for all’. Sommige streken echter, zoals bijvoorbeeld Paraguay, werden exclusief gebied van één orde.’ Albert Helman, ‘Kerk en kolonialisme (II)’, in: De Nieuwe Stem nr. 6, Maandblad voor cultuur en politiek, 10de jrg. / juni 1955, p. 372-373, zie hier; (thh.)]

***

De gelijkenis tussen particuliere slavernij en staatsheerschappij, die over vrijheid, eigendom en zelfs de levens van haar onderdanen beschikt, is volledig, niet alleen in de essentie maar ook in de methoden voor de consolidatie ervan.

Het temmen van een mens door een mens is niet op elke leeftijd even gemakkelijk; het wordt het gemakkelijkst bereikt in de jeugd. Prehistorische stammen doodden volwassenen en ouderen toen ze hun zwakkere familieleden aanvielen, maar in gevangenschap en slavernij namen ze jonge mensen mee, voornamelijk adolescenten, kinderen en moeders. De jonge leeftijd van de kindertijd is de beste tijd om te temmen. Slavenmeestermieren stelen ook hun toekomstige slaven in hun larvale staat. Zijn het niet deze overwegingen die een semi-georganiseerde regering ertoe brengen de kwestie van het volksonderwijs in handen te nemen om de opkomende generatie te trainen om er onderdanig en gehoorzaam aan te zijn?

Maar het krachtigste en effectiefste middel om de massa te temmen en ondergeschikt te maken aan de heersende minderheid was en blijft intimidatie. Het is verbazingwekkend hoe een bedachtzame waarnemer als Maksim Kovalevsky niet de nodige aandacht besteedt aan de rol van het strafsysteem bij het creëren van de denkbeeldige vrijwillige ondergeschiktheid van de persoonlijkheid aan de staatsheerschappij.

In deze kwestie handelt de staat net zo hard en wreed als de particuliere slavenhouders dat deden. De zwaarste straffen worden gegeven voor ongehoorzaamheid en overtreding van de staatsautoriteiten. Een persoon heeft niet het recht om afstand te doen van het lidmaatschap van een bepaalde staat en deze te verlaten zonder zijn toestemming, net zoals een slaaf zijn eigenaar niet mocht verlaten. De staatsheerschappij berooft, door middel van belastingheffing, de onderdanen van een deel van hun inkomen naar eigen goeddunken, net zoals een slaveneigenaar beschikt over de vruchten van de arbeid van zijn onvrije volk. Zelfs het menselijk leven zelf is niet altijd veilig voor hun discretie: in de wetgeving van de meeste landen blijft de doodstraf bestaan ​​als een dreiging die verre van louter platonisch is.

Al deze methoden van slavenhouders om ondergeschikten in slavernij te houden, de heerschappij van de staat in relatie tot zijn onderdanen wordt uitgevoerd onder de schijn van het recht, dat, zoals we eerder zagen, in de ideologie van de staat wordt gereduceerd tot de ‘heerschappij van de wil’, in eenvoudiger bewoordingen, tot willekeur over mensen. [..]

Net als slaveneigenaren vervangt overheersing overal het recht, in de karakteristieke uitdrukking van M. Kovalevsky zelf, door ‘gerechtelijke vergelding’. Een oppervlakkig kritisch onderzoek van de etnografische en historische argumenten voor staatsheerschappij stelt dus vast dat deze in essentie een ontkenning van het recht is, zowel in theorie als in de praktijk.

Iedereen die overheersing erkent, rechtvaardigt daarmee de slavernij. Staatsoverheersing is in dit opzicht niets anders dan een bijzondere soort van slavenbezit, dat tot op de dag van vandaag bewaard is gebleven – het monopolie op de slavernij.

Een van de dingen die uit bovenstaande duidelijk mag zijn geworden, is waar de divergentie tussen anarchisme en recht vanzelfsprekend is of wordt. Ook in het derde deel (zie hier) kwam dat bijvoorbeeld naar voren in de uitleg over het verschil tussen illegaal/a-legaal. Anarchisten zijn a-legaal, ontkenners van autoriteit en wetten. Illegaal handelen, samengevat in ‘illegalisme’, heeft zich voorgedaan als ‘propaganda van de daad’. Maar er zijn ook vormen van a-legaal denken en handelen. In het volgende, het vijfde deel gaan we op die kwestie in (thh).

Alexander Atabekyan (Moskou, 4 augustus 1921; vertaald en bewerkt uit het Duits door Thom Holterman)

– Eerder verschenen bij Libertaire Orde

– Uitgelichte afbeelding: By Meistring, O. – http://search.socialhistory.org/Record/570039, Public Domain, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=30303954