Wie een historische inleiding tot het anarchisme schrijft heeft veel uit te leggen. Ook juist weer dezer dagen, en helaas ligt dat bijzonder aan degenen die zich anarchist noemen. Rotzooi en chaos trappen: de Oudemanhuispoort overhoop halen in Amsterdam want dat helpt “de Palestijnen” – alleen al die behoefte “de Palestijnen” te helpen doet mij besluiten te verklaren dat die lui geen anarchisten zijn, maar nog eerder fascisten. Al moeten we uitkijken die kwalificatie niet inflatoir te gebruiken, zal ik toegeven.
Rotzooi en chaos, geweld, praat het de mensen maar uit het hoofd. Ludo Abicht heeft in zijn uit 2021 stammende boek Anarchisme zijn best gedaan anarchisme zoals het betaamt te schetsen als de variant van de socialistische stromingen die geweld juist afwijst. En het apparaat bij uitstek dat geweld organiseert en uitoefent is “de staat”. Daarmee is niet alles gezegd. De leukste en meest realistische recente inleiding tot het anarchisme is Anarchism van Seán Sheehan, die ik van de Nederlandse ondertitel “reisgids” heb voorzien. Maar Abicht mag er zeker ook zijn.
Het boek is namelijk met merkbaar plezier geschreven. Abicht was 85 toen het verscheen, hij was eerder verbonden aan een naar trotskisme zwemende stroming binnen de socialistische partij. Misschien is het inzicht dat het Bouwen aan de Arbeiderspartij der Arbeiderspartijen na ruim honderd jaar een uitzichtloze bezigheid is. En ja, het anarchisme, voorzover je het van een serieus lidwoord kunt voorzien, heeft zijn doel aan de einder.
Zo’n boek wordt natuurlijk ook gekenmerkt door alle namen die er NIET in genoemd worden, of alleen maar zeer terloops. Domela komt alleen in een bijzinnetje langs, en De Ligt, Ortt, Meijer-Wichmann, Boeke en ga maar door, ze blijven ongenoemd. België heeft bij Abicht ook al geen anarchisten voortgebracht die het noemen waard worden gevonden en dat lijkt mij niet juist. Abicht besteedt terecht aandacht aan de religieuze wortels van het anarchisme: Münzer, de theoloog van de revolutie zoals Ernst Bloch hem noemde, de Diggers, joodse mystici (dan hadden Buber en Landauer toch zeker genoemd moeten worden, maar neen) tot en met een bevrijdingstheoloog als Freire (maar Dorothy Day en Peter Maurin zijn dan weer een blinde vlek) – enfin, de geschiedenis en het heden van het anarchisme zijn zo rijk dat zo’n lijst van desiderata knap lang kan worden. En ik ben tevreden met de namen die bij Abicht wel langskomen, een ervan is mij zelfs volslagen nieuw: María Lacerda de Moura. En zo ziet men maar weer.
Het anarchisme van de toekomst bij Abicht, de Commonsbeweging, stemt mij het minst tevreden. Maar daar kom ik dan ook apart op terug, in samenhang met Thijs Lijster’s Wat we gemeen hebben.
– Ludo Abicht, Anarchisme – van Bakoenin tot de Commons. [S.l.:] Ertsberg, 2021. 287p. Prijs variabel.