Anarchisme als vooruitgangsgeloof. Over Jacques Ellul, christen en anarchist (1912-1994)

Wat voordeel heeft de mens van al zijn arbeid,
die hij arbeidt onder de zon?

Pred. 1:3

Want wij zijn Gods medearbeiders;
Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij.

I Kor. 3:9

Jacques Ellul – jurist, filosoof en historicus, prominent lid van de Franse Hervormde Kerk, verzetsstrijder, anarchist – overleed op 82-jarige leeftijd in mei 1994. Ik moest dit vernemen uit het Internet, een detail dat hem ongetwijfeld zou bevallen als hij het zou hebben kunnen vernemen. Hij was in Frankrijk en in de Verenigde Staten bekend (en invloedrijk onder dissidenten in Oost-Europa toen deze nog bestonden en er toe leken te doen), in Nederland nauwelijks. Komt dit doordat er nog maar weinig Frans wordt gelezen en de Amerikaanse vertalingen in die ene vreemde taal die voor de gemiddelde Nederlandse geschoolde nog toegankelijk is, slecht te vinden zijn? Of zou het komen door de onwelkome boodschap bij een volk dat hoe dan ook graag theologiseert, maar zich geen raad weet met een christen die revolutie noodzakelijk acht, zijn eigen ‘dialoog met het marxisme’ gehad heeft en daaraan, al lang voordat het voor algemeen-progressief doorging, de consequentie van anticommunisme verbonden had? Dit laatste lijkt mij zeker. Hoewel het niet alles verklaart: verwante denkers als Ivan Illich, E.F. Schumacher en Erich Fromm hebben wel het stadium van modieusheid mogen meemaken. Zij zijn zeker niet minder belangrijk voor deze tijd en haar problemen. De wederzijdse bewondering tussen Guy Debord en Ellul heeft de laatste hier ook niet bekendgemaakt; Debord is tenslotte zelf ook niet in de mode geweest…1)

De dialectische theologie van Ellul, die aansluit bij Karl Barth en Søren Kierkegaard, laat geen ruimte voor het geschipper met sommige staatsraisons die de zogenaamde bevrijdingstheologie biedt. De staat, de overheid, is van deze wereld en de christen is gehouden Gode te geven wat Gods is, en de wet wordt slechts vervuld door elkander lief te hebben 2) (Rom.13:8). We zijn hier ver verwijderd van de sympathie voor de anti-imperialistische guerrilla die de met het marxisme koketterende ‘linkse’ theologen koesteren. Ellul maakt hard en duidelijk korte metten met deze houding, die de val van het reële socialisme zelfs nog overleefd lijkt te hebben. De zogenaamde bevrijdingstheologie heeft misschien nog wel met marxisme te maken, maar zeker niet met Marx zelf, en hoe dan ook: de beoogde ‘bevrijding’ mondt uit in een nieuwe staat die niet minder onderdrukkend is dan de oude, integendeel.
En de guerrilla waarmee de christen-marxistische ideoloog 3) instemt, leidt niet tot de noodzakelijke revolutie, maar kan slechts als opstand (révolte) gezien worden.

Waarschijnlijk zal het nieuwe regime, resultaat van de ‘bevrijdende’ guerrilla, de eerste (‘oorspronkelijke’) accumulatie van kapitaal ter hand nemen voor de doorvoering van de heerschappij van de techniek. Voor deze kapitaalsvorming is het bestaan van een proletariaat onontkoombaar: mensen die beroofd zijn van eigen produktiemiddelen in de vorm van land of ambacht of beide. In de streken die het stadium van de technologische maatschappij 4) bereikt hebben, is de vorming van het proletariaat beëindigd en is de techniek en het daaraan verbonden werk het menselijk milieu geworden. Elders is de proletarisering nog in volle gang en wordt deze soms met de grofst mogelijke middelen bevorderd: de werkkampen onder Stalin en Mao, in Vietnam, Cuba of Birma. De opmars van de techniek en de bijbehorende proletarisering zijn niet gebonden aan het kapitalisme of de privé-eigendom van de produktiemiddelen, zoals de zogenaamde socialistische landen hebben geïllustreerd. De techniek volgt haar eigen logica, die niet per se die is van winst en doelmatigheid, ook al zijn dit de vaste trefwoorden van de ideologie van het kapitalisme.

De techniek als nieuw menselijk milieu: eerder in de geschiedenis golden als zodanig de natuur en vervolgens de samenleving. Men kan uiteraard niet zeggen dat deze door de technische ontwikkeling verdwijnen, maar zij worden irrelevant voor de ontwikkeling zelf. Dat dit een voortschrijdende menselijke vervreemding, die men ook een ontmenselijking kan noemen, met zich meebrengt is onontkoombaar binnen de ontwikkeling van de technologische maatschappij. En dat deze ontwikkeling tot het einde van de mensheid voert, is inmiddels tot het bewustzijn van veel mensen doorgedrongen. Maar de auto voor de deur is een concreet gegeven in het nu – niet het mogelijke ongeluk dat men zichzelf of anderen ermee kan aandoen, en broeikaseffecten en gaten in de ozonlaag zijn iets nog onvoorstelbaarders.

De technische maatschappij is totalitair, zij democratiseert het kwaad (iedereen wordt in staat gesteld anderen met herrie te terroriseren, bijvoorbeeld) en ontneemt de mensen de beschikking over hun eigen tijd en daarmee over hun leven. Kritiek is wel mogelijk, maar zonder revolutie is de ontwikkelingsgang van de technische maatschappij niet te stuiten. In de technologische maatschappij is de politiek spektakel geworden en gedoemd op den duur als kenmerk van de maatschappij te verdwijnen. De volkswil, die geacht wordt tot uiting te komen in de democratie, is onvermijdelijk conservatief. Het is dan ook zinloos te verwachten dat ‘het volk’ tot revolutie komt, al zijn opstanden wel degelijk te verwachten. Dat het menselijk lot in handen wordt gelegd van technici en statistici leidt tot onvrede en verzet, maar een revolutie is nu eenmaal ingrijpender dan het instellen van een ander bewind. Haar taak is niet minder dan een einde te stellen aan de dominantie van de techniek. Wat zijn de directe programmapunten die uitgevoerd moeten worden?

Ten eerste: volledige, belangeloze en kosteloze hulp van de ontwikkelde wereld om de niet of nauwelijks ontwikkelde wereld (Derde Wereld) op haar eigen condities deel te laten hebben in de mogelijkheden van de techniek. Vervolgens, of hiermee samenhangend: de beredeneerde keuze voor de onmacht, de afwezigheid van macht. Hier wijst Schumachers Small is beautiful (Nederlandse vertaling: Hou het klein) de weg. Grote organisaties (bedrijven, leger, overheid) worden in kleine zelfbesturende eenheden van niet meer dan honderd mensen opgesplitst. 6) Groei wordt uitgesloten en radicaal geweigerd. Het individu gaat boven het collectief. De werkdag voorzover het om zogenaamd produktief werk gaat wordt teruggebracht tot twee uur. Herverdeling en algehele ontkoppeling van geld en arbeid zijn het sluitstuk van de omwenteling. Informatisering en mechanisering dienen hiertoe krachtig te worden doorgezet en bevorderd. De maatschappij zal vrij-socialistisch zijn.

De huidige maatschappij komt om in de middelen, maar heeft geen doel. De revolutionaire nieuwe maatschappij zou een bereikbaar doel zijn, maar waar zijn de revolutionairen? Hier lijkt Ellul aan te sluiten bij de bakoenistische gedachte van een revolutionaire elite. Om deze te vormen is bewustwording nodig (verzonken en misbruikte uitdrukking; in het Frans luidt zij: prise de conscience) en deze kan alleen individueel zijn. Omdat het een revolutie van de onmacht, van de afschaffing van de macht zal zijn, kan zij alleen geweldloos verlopen, maar daarom (juist daarom) nog niet minder radicaal. Geweld zal altijd tot een nieuwe staat leiden en het gaat er juist om deze af te schaffen. De revolutie kan dus alleen een wereldrevolutie zijn. Het totalitaire karakter van de technische maatschappij heeft deze revolutie onvoorstelbaar gemaakt, zelfs al is het niet moeilijk in te zien dat haar programmapunten geheel rationeel zijn en als enige uitzicht bieden op behoud van menselijkheid en mensheid. Er is veel tijd verloren gegaan doordat potentiële revolutionairen vasthielden aan de illusies van het marxisme. Toch zijn er kleine groepen mensen die de revolutionaire gezindheid volgens Ellul vertonen. En hoe het met de individuen zit, om wie het tenslotte gaat?7)

De ‘prise de conscience’ kan geen resultaat zijn van propaganda en Ellul heeft er geen enkele illusie over dat zijn werken er op de een of andere manier toe zullen bijdragen. De hoop op de geestelijke omwenteling die aan de maatschappelijke vooraf gaat dient gesteld op de krachten, aanwezig in de menselijke geschiedenis, gestuurd door de buitenhistorische macht-die-geen-macht-voorstaat – het of de Totaal Andere (das ganz Andere, naar Barth), God. We betreden hier het terrein van het geloof. Hoewel God het Totaal Andere is heeft Hij Zich wel geopenbaard, aan het volk Israel via de Hebreeuwse bijbel en aan de christenen via de Jezus Christus van de Evangeliën. De woorden van deze openbaring geven de hoop dat Hij Zijn schepping niet in de steek zal laten, ook al is het voor Hem nog steeds de zevende dag, Zijn rustdag (Gen.2:23). De Christus op Wiens geest Ellul zijn hoop stelt is niet die van een tot religie verworden christendom, laat staan die van de kerken. Het geloof en de vrijheid die dit impliceert zijn strikt individueel – nooit mag het tot een ‘isme’ leiden (‘christianisme’ dus ook niet). Ook niet tot anarchisme, al is anarchie het doel van de door Ellul geschetste revolutie. Het anarchisme is een vooruitgangsgeloof en heeft in de technologische maatschappij dan ook geen betekenis meer. Het is de vrijheid, gewezen door Hem van Wie geschreven is: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld (Joh.18:36), die de revolutionaire wisseling van paradigma zoals boven ruw geschetst mogelijk zal maken.

Noten

1. Otto Kroesen laat in zijn boekje over Rosenstock Huessy blijken de kern van Elluls betoog in het geheel niet begrepen te hebben, maar waarschijnlijk citeert hij hem uit de tweede hand, namens de al even onbegrijpende Hans Achterhuis. Zonder dat zij bekend zijn met elkaars werk vertonen Rosenstock en Ellul interessante parallellen, en het is voor libertair gezinden wel degelijk van belang kennis te nemen van Rosenstock aan de hand van Kroesens Tegenwoordigheid van Geest in het tijdperk van de techniek. Zoetermeer: Meinema, 1995.

2. Waar het hart niet van vol is, loopt de mond van over: toen revolutie niet aan de orde was, sprak iedereen ervan, en de mythenmachine van de media plaatst dit in zijn tijd – ach ja, de jaren zestig. ‘Liefde’ is een nog steeds zeer veel gebruikt woord (en er lijken in het Nederlandse taalgebied warempel mensen te zijn die denken dat ‘love’ iets anders, iets mooiers, meer is dan ‘liefde’ – ook dat nog) en er wordt in het algemeen ‘seks’ mee bedoeld, iets even heiligs als de techniek. Met dit woord uit de technische sfeer wordt niet per se erotiek of seksualiteit bedoeld, en al helemaal niet de ‘liefde’ van het Pauluswoord.

3. Ideoloog in de marxistische zin: koesteraar van een vals bewustzijn! Ellul kan geen enkele waardering gehad hebben voor de manier waarop Linda Damico via de bevrijdingstheologie marxisme-leninisme en anarchisme aan elkaar gelijk poogt te stellen.

4. ‘Société technicienne’ of ’technicisée’, soms met beide adjectieven tegelijk aangeduid – de Engelse vertaling luidt ’technological society’. Ik gebruik hier afwisselend technische of technologische maatschappij.

5. En uiteraard de nieuwe, samenvattende toverspreuk: Markt. Dat doelmatigheid (‘efficiency’) geen kenmerk is van de technologisering blijkt al in de beginfase waarin de arbeidsdag tot in het absurde verlengd wordt, ten koste van het lichamelijk welzijn en dus het functioneren van de werkenden uiteraard. En ook nu: er is op grond van winstgevendheid en doelmatigheid in veel economische sectoren niets positiefs te zeggen vóór automatisering. Het enige dat telt is de logica van de techniek, die zelf dicteert.

6. Ten aanzien van de supermacht, gevormd door de multinationale bedrijven, is Ellul nogal vaag. Die moeten dan maar genationaliseerd worden en hij legt niet uit hoe dit te rijmen valt met de noodzaak van de afschaffing van de staat! Het lijkt mij dat de door hem voorgestane revolutie de macht van de multinationals vanzelf irrelevant maakt.

7. Eén van de ideologische verhalen van de huidige technische maatschappij is dat van de ’toenemende individualisering’, waarmee de steeds volkomener aanpassing en conformering van de enkele mens aan de techniek bedoeld wordt. De toverspreuk behoudt intussen de propagandistische connotatie van ‘non-conformisme’. Men dient te bedenken dat de meest geïndividualiseerde maatschappij tot nu toe bereikt is door het naziregime: gehoorzame, georganiseerde onderdanen, die intussen volledig op zichzelf teruggeworpen zijn.

Bibliografie

Internet doet weten dat het geschreven werk van Jacques Ellul dertien duizend pagina’s beslaat.
Voor het bovenstaande heb ik gelezen (thematisch gerangschikt):
Exégèse des nouveaux lieux communs. Paris: La Table Ronde, 1994 (rééd.).
De la révolution aux révoltes. Paris: Calmann-Lévy, 1972.
L’Idéologie marxiste chrétienne. Paris: Le Centurion, 1979.
La parole humiliée. Paris: Ed. du Seuil, 1981.
L’empire du non-sense – l’art et la société technicienne. Paris: PUF, 1980.
Changer de révolution – l’inéluctable prolétariat. Paris: Seuil, 1982.
Le fondement théologique du droit. Neuchâtel: Delachaux & N iestlé, 1946.
Présence au monde moderne. Genève: Roulet, 1948 (Nederlands: Staan in de wereld van nu. Amsterdam: Uitg. Holland, s.d.).
La subversion du christianisme. Paris: Seuil, 1984. (In het Nederlands vertaald onder de maar half juiste en daardoor onjuiste en afstotende titel: Subversief christendom. Kampen: Kok Agora, 1987).
La raison d’étre – méditation sur l’Ecclésiaste. Paris: Seuil, 1995 (rééd.).
Ce que je crois. Paris: Grasset, 1987.
Anarchie et christianisme. Lyon: Atelier de création libertaire, 1988.
Zijn belangrijkste werken over de techniek zijn:
La technique ou l’enjeu du siècle. Paris: Economica, 1990 (rééd.).
Le système technicien. Paris: Calmann-Lévy, 1977.
Veel van de genoemde werken zijn in de Verenigde Staten vertaald in het Engels. Het aardigste ‘secundaire’ werk, niet alleen over Ellul, is: Vernard Eller, Christian anarchy – Jesus’ primacy over the powers. Grand Rapids: Eerdmans, 1987. In het Nederlands verscheen bij Kok Agora in 1987 van de hand van P. Hijmans: Jacques Ellul – een inleiding, waarin iedere verwijzing naar anarchisme ontbreekt want dat ligt (of lag?) bij Nederlandse theologanten nu eenmaal moeilijk…

– Dit stuk is nog net van voor het internet-tijdperk, althans wat schrijver dezes betreft: 1996. Het is al eerder gepubliceerd op het net, maar in het kader van de zomer en de vertaling van mijn voordracht over de Inbreuk in de Tijd, die de Revolutie is, herplaats ik het hier en nu, omdat het aansluit bij het voorafgaande en het slot. Het beoogde drieluik is hiermee dus een vierluik geworden.

Hieraan vooraf gingen Tegen de tirannie van de klok en De techniek als breuk met de Grote Moeder.