Ambivalente resultaten van ontwikkelingshulp

Booming China heeft volop geprofiteerd van ontwikkelingshulp. Waar of niet waar? Het antwoord moge bekend zijn. Het voorbeeld van China geeft aan dat ontwikkelingshulp niet per se nodig is voor de ontplooiing van een ooit achterblijvend land, maar wil evenmin zeggen dat hulpprogramma’s eerder kwaad dan goed doen voor ontwikkelingslanden.

In een kritische beschouwing wijst onderzoeker David Sogge op een aantal ongemakkelijke waarheden over ontwikkelingshulp. Van degenen die pro ontwikkelingshulp zijn, voelen de meesten zich goed omdat ze op deze wijze een bijdrage leveren aan een vermindering van de armoede in de wereld. Tevens is er een minderheid die hulp wil geven vanwege minder altruïstische motieven. Die behelzen onder meer winst, macht en behoud van status quo.

Zo vereist de status quo dat Afrikanen in Afrika blijven en moslims hoogstens een kleine minderheid in Europa vormen. De huidige toestroom van vluchtelingen naar Europa wordt in die optiek als een bedreiging ervaren. Ontwikkelingshulp is hierbij mogelijk een van de middelen om de toevloed te beperken. In ieder geval komt dit idee regelmatig terug op bijeenkomsten van EU-leiders teneinde de migratiestroom in te dammen.

Een voorbeeld van simpele machtspolitiek die Sogge geeft, betreft gebruik van vliegvelden in Kirgizië. Het strategisch gelegen land in Centraal-Azië stelde luchtmachtbases ter beschikking aan de NAVO in ruil voor ontwikkelingshulp.

Maar winst is meestal het hoofdmotief.

Bijvoorbeeld: voor iedere 10 euro die de Nederlanders geven in bilaterale hulp aan een ontvangend land neemt de Nederlandse export op de korte termijn gemiddeld toe met 7 tot 9 euro. Op de langere termijn, wanneer goodwill en de macht der gewoonte gevestigd zijn, worden door hulp geïnitieerde verkopen zelfs nog lucratiever. In de periode 1988-2004 leverde iedere dollar uit westerse bilaterale hulp 2,15 dollar op aan additionele export van goederen en diensten door westerse bedrijven.
[vertaald uit het Engels]

Vervolgens komt in Sogge’s artikel een aantal voorbeelden van de winstpraktijken aan bod. Ook kunnen hiertoe de beurzen worden gerekend die aan studenten uit ontwikkelingslanden worden toegekend. Eenmaal afgestudeerd blijven ze gewoonlijk in het Westen of keren ze naar hun geboorteland terug in dienst van westerse bedrijven. De studiebeurzen zorgen zo voor een braindrain.

Als het Westen zelf het meeste profiteert van ontwikkelingshulp, betekent dat niet dat de hulp de armen niet helpt. Alle beetjes helpen tenslotte. Maar zoals de ontwikkelingsgelden nu stromen, is het een vorm van repressieve hulp – in een variatie op Herbert Marcuse’s repressieve tolerantie. Het is net genoeg voor de donorlanden om toe te happen bij een aanbod voor ontwikkelingshulp maar te weinig om flinke sprongen te maken in hun ontwikkeling.

Een doorbraak kan worden bereikt door mijn stokpaardje van internationale solidariteit. En dan niet de pseudo-internationale solidariteit van de traditionele westerse ontwikkelingshulp maar wel een die wordt geleid door ontwikkelingslanden zelf. Ze kunnen proberen samen een machtsblok te vormen dat met succes de strijd kan aangaan met internationale organisaties die westerse belangen behartigen. Gelukkig geeft Sogge daarvan ook een voorbeeld: een blok van niet-westerse landen, geleid door Ecuador, is bij de Verenigde Naties druk aan het opvoeren om te komen tot een mondiale belastingdienst om op die manier belastingparadijzen buitenspel te zetten.