In wat haar laatste jaar zou blijken haalde mijn moeder de onverwachte herinnering op dat ze om van mij te bevallen in het Wilhelminagasthuis daar met de tram naar toe ging. “O ja, lijn 3, de halte bij de Nieuwe Amstelbrug,” zei ik. Nee, ze was niet van de Weesperzijde vertrokken maar van haar ouderlijk huis aan de Nieuwendijk. Dat moet lijn 1 zijn geweest, en vrolijk bedenk ik dat ik dan al dan niet geboren (hoe ze vertrok na de bevalling zei ze niet, toch een taxi?) zowaar in een Uniontram heb gezeten, de oudste en grootste elektrische tramserie van Amsterdam – die reden in 1950 nog op lijn 1 en lijn 18, moet u weten…
Amsterdam is voor mij in de eerste plaats het tramnet, en ja, dat wordt mij hardhandig ontnomen, daar is niet alleen schoofkabinetpesterij goed voor, Groen66 aan het hoofd van de gemeente werkt er zelf al jaren voortvarend aan mee.
Waaraan niet? Al jaren is er sprake van dat de Albert Cuypmarkt, de Kalverstraat en de Nieuwendijk weer voor de Amsterdammers moeten worden, en de laatste twee straten moeten ook weer bewoond worden. Maar Groen66 geeft niet om de markt met zijn kramen, maar om de Markt, die steeds falende god waarvan het falen bij de koop inbegrepen is. Ik zie in een tijdlijn “daar” – ik kijk nog wel dagelijks even maar doe er zelf niets meer – een foto van een winkel op de Nieuwendijk, “Snoep en koffers”. Een Nederlandse naam, dat wel! Het zal toch niet? Maar neen.
De winkel horende bij het huis waar ik blijkbaar mijn allereerste tijd heb doorgebracht – en ook later veel tijd, daar niet van, bijvoorbeeld om naar kindertv te kijken op woensdag en zaterdag – verkocht de laatste keer dat ik mij op de Dijk begeven had zowaar koffers. Chinese handelaren die amper Nederlands beheersten maar ze verkochten reistassen en koffers, negotie die dicht bij de handel van mijn familie lag.
Ik maakte duidelijk dat ik boven die winkel gewoond had, zo kan ik het toch wel zeggen. Grootmoedig liet men toe dat ik de trappen besteeg om nog eens te kijken. De twee woonverdiepingen waren magazijn. De zolder was leeg en bevond zich eigenlijk in de staat die ik heb meegemaakt. Houten beschoeiing en de geur was dezelfde. Van buiten niet meer de zeepgeur van De Vergulde Hand, de industrie is al jaren de stad uit.
Maar geuren blijven vaak nog wel. In het voorhuis van de zolder woonde een “tante” die geen tante was en die ik maar zelden gezien heb. Hoe het met die ruimte stond heb ik maar niet bekeken. Er woonde eenvoudigweg niemand meer in het pand.
Toch eens kijken hoe het er met dat pand en die winkel voorstaat nu, daarvoor heb je internet. Natuurlijk, het is “vastgoed”, uit 1931 – ik zou het veel ouder geschat hebben, maar vooruit. Er zit nu zo’n Belgische bonbonwinkel in, “Art of chocolate” heet het geval heel Belgisch. Goed gelijkgeschakeld aan de toeristenindustrie.
Er wordt heel wat afgezeurd en gemekkerd over buurten die onherkenbaar worden voor de oorspronkelijke bewoners. Ook hoor je over tegenstelling tussen stad en platteland, en dat in een al sinds de Hoge Middeleeuwen verstedelijkt land. En over die onoverbrugbare tegenstelling tussen hoogopgeleiden en “praktisch opgeleiden” (want “laag” is natuurlijk stigmatiserend). Lazer toch een eind op. De waarheid dat het kapitaal als het er op aankomt geen steen op de andere laat als het zo uitkomt en dat alleen het kapitaal (De Markt) heilig is, blijft buiten schot. Ook dromende bomen hoog boven het verkeer en het bootje van weleer moeten wijken.
Mijn stad is een attractiepark en wie gaat er wat aan doen? Wat? ja.
– Uitgelichte afbeelding van een Uniontram: Door Schaefer, J.H. (uitgever) – http://beeldbank.amsterdam.nl/afbeelding/PBKD00083000004, Publiek domein, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=63602573