Fatima en de bellen van Mark Rutte

De twee verplegers groeten elkaar in wat ik meen te herkennen als Maleis. Een van de twee heeft mijn kamer onder zijn beheer deze ochtend, en ik verstout mij de vraag te stellen die bij mij na zekere nieuwsberichten opkwam. “Komt u uit Indonesië?” “Java,” antwoordt hij snel. Niet heel veel mensen zullen zich met “Indonesië” vereenzelvigen. Maar we praten er over door. In de eerste plaats: hij spreekt Nederlands, met licht accent, maar niet een Indisch accent. “Ja we moesten eerst helemaal Nederlands leren spreken,” verduidelijkt hij. “Wij hebben niets met Nederlands.” Toch is dat vreemd, maar het zegt alles over de Nederlandse heersers. Engeland, Frankrijk, Spanje en Portugal hebben hun taal achtergelaten in de koloniën, het was een erezaak – o ja, en België, Frans natuurlijk, maar dat was een gevolg van de lage positie van het Nederlands in België de eerste eeuw.

Het Nederlandse koloniale bestuur verbood uitdrukkelijk onderwijs in het Nederlands aan “de inlanders”, die moesten geen venster op Europa en daarmee op “de vooruitgang” krijgen. Het Nederlandse kolonialisme was nog net iets racistischer dan dat van die andere Europese staten. Hij vraagt wat mijn band met Indonesië is. Ik overdrijf door te zeggen dat ik een Indische vriendin heb gehad. Maar het verschil tussen Indisch en Indonesisch begrijpt hij zo te merken niet. Niemand in de familie begreep verder de uitdrukking van mijn overgrootmoeder: “Alles met ’te’ is slecht, behalve tevreden en telor.” Waar ze dat ei uit de Indische keuken vandaanhaalde? Maar ik ben hier al voorbij de kennismaking. Ik kon wel het schandalige ter sprake brengen dat “de inlanders” tijdenlang geen Nederlands mochten leren. En nu zijn we dan in de toestand van omgekeerde ontwikkelingshulp aanbeland: importverpleegkundigen uit een voormalige maar vervreemde kolonie.

Ik besteed meer tijd dan mij lief is in het ziekenhuis en laat ik u niet gaan vervelen met uitweidingen over het waarom. Maar het bovenstaande moet wat mij betreft illustreren waarom Wilders met zijn praatjes over “de zorg” een charlatan is, die willens en wetens liegt tegenover zijn enorme achterban. Herkent u het? Hij wil(de) nog wel eens zeggen dat het maar de vraag is wie de bellen van zijn voormalige fractiegenoot Mark Rutte zou komen wassen. Die bellen van Rutte, die zijn een obsessie voor hem. Het is geen Limburgs, zoals ook “wedudaddu”en “prozent” het niet zijn. Het is een speciaal patois, wellicht ontwikkeld in de ballingschap uit Venlo.

En het verdere verhaal van charlatan Wilders is dat Ahmed en Fatima een bed bezet houden dat anders Henk en Ingrid zou herbergen. En dat allemaal van onze centen, zal geïmpliceerd zijn, of hij zegt het, het kan allemaal straffeloos.

Ziet u, Ahmed en Fatima zijn al verplegenden. Zij zijn laboranten. Zij zijn zelfs – ja, het is ongelooflijk, heer Wilders, artsen. Ik geef onmiddellijk toe dat ik enigszins verbaasd opmerk hoe een vrouw met hoofddoek bellen aan het wassen is. Helemaal onderaan maken ze ook nog de vloer schoon. Vertel mij wat, als ziekenhuisrecidivist. Er is geen toekomst waarin het maar de vraag is wie de bellen van Mark Rutte zal wassen. De toekomst is nu. Dan moet natuurlijk niet de gezondheidszorg grotendeels wegbezuinigd worden, wat zowel Rutte als zijn voormalige fractiegenoot graag willen.

Voor wie houdt Wilders zijn bellenpraatje? In de wachtkamer waar ik vrijdag veel te lang moet wachten op Onduidelijke Plannen zit een man te oudehoeren tegen mensen die beleefd blijven. Die Arabieren willen helemaal geen Nederlands leren. En die asielzoekers worden allemaal voorgetrokken. Vluchten kan ik niet. En dit is nog een Amsterdammer ook. Een die eenvoudigweg niet eens om zich heen kijkt hier. “Arabieren” zal wel een eufemisme van het type “Turkse/Joodse mensen” zijn.

– Uitgelichte afbeelding: Door Vvdberg op de Nederlandstalige Wikipedia, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=3205819