Anarchistisch recht 5: Van de wet los: Over illegalisten, directe actie, Neem en Eet

Onze maatschappij (en de ons omringende maatschappijen) wordt structureel gekenmerkt door dissymmetrie, dat wil zeggen afwezigheid van gelijkheid. Die dissymmetrie vindt men onder meer vastgelegd in allerlei vormen van hiërarchie (burger/overheid, patroon/arbeider). Anarchisme daarentegen gaat principieel uit van aanwezigheid van gelijkheid.

Om de dissymmetrie in stand te houden is een ‘huis van recht’ opgebouwd. Dat ‘huis van recht’ is samengesteld uit wetten, die de ongelijkheid bevestigen: ze zijn buiten ons om vervaardigd, om ze vervolgens ons op te leggen. Er zijn duizenden wetten. Ondanks dat worden wij geacht de wet te kennen, zodat er geen ontsnapping mogelijk is via een beroep op de onbekendheid met de wet. De enorme hoeveelheid wetten bestaat al lang. Vijf eeuwen geleden sprak Erasmus in zijn boek De lof der zotheid al smalend over rechtsgeleerden die duizend wetten in één adem samenflansen (par. 51).

En waartoe dienen die vele wetten? Pierre-Joseph Proudhon (1809-1865) had daar in zijn Idée générale de la révolution(1851) het volgende over op te merken: ‘Het zijn spinnenwebben voor machtigen en rijken, onberekenbare ketenen voor de armen en kleinen en visnetten in handen van de regering’ (geciteerd bij Anton Constandse in De Gids, jrg. 139, zie hier). Het recht dat uit deze wetgeving straalt en dat de dissymmetrie in stand moet houden, kan niet anders dan leiden tot divergentie tussen anarchisme en recht. Het is vanuit deze stand van zaken, dat het volgende aan de orde komt. [ThH]

Convergentie en divergentie

In de eerste drie afleveringen van ‘Anarchistisch recht’ werd uitgegaan van structurele anarchistische elementen, zoals gelijkheid, sociale en relationele, horizontale verbanden waarin mensen leven. Die benadering leidde tot de constatering, dat vanuit de anarchie als dynamische factor van samenleven, zich rechtselementen ontwikkelden. Ik vat dit op als een mogelijkheid voor ‘convergentie van anarchisme en recht’.

Voor veel anarchisten blijft dat vreemd, omdat zij gewend zijn anarchisme en recht in de sfeer van de divergentie te begrijpen (het van elkaar af bewegen). Ik heb al eerder opgemerkt ‘divergentie’ niet te ontkennen. In de vierde aflevering was ook op te merken hoe convergentie en divergentie van anarchisme en recht zich voordoen. In deze vijfde aflevering bevestig ik die divergentie door op enkele historische feiten en bepaalde theoretische inzichten te wijzen.

Het archieke paradigma

In de bestaande maatschappij (of wel de ‘gegeven’, ‘gevestigde’ orde) is het archieke paradigma heersend (‘archiek’ verwijst naar regering, bevel, gezag, macht). Het omvat het denken in dissymmetrie, de onomkeerbaarheid van het bevel en de gehoorzaamheid dit op te volgen. Daarmee wordt de primaire structuur van de politieke maatschappelijke orde zichtbaar, voelbaar. En het is goed dat de Franse libertaire filosofe Catherine Malabou daarop wijst in haar boek Au voleur! Anarchisme et philosophie (Houdt de dief! Anarchisme en filosofie): ‘De ongelijkheid verschijnt als legitimatie-instrument van de orde en de directe overgang tussen feitelijke hiërarchie en politieke hiërarchie’ (p. 76; zie mijn bespreking van haar boek, hier).

De immanente sociaaleconomische, maatschappelijke ongelijkheid vormt een bron van wrevel en verzet bij de ondergeschikten (ingebouwde hiërarchie). Die wrevel en dat verzet moet bij voorbaat de kop ingedrukt worden. De ongelijkheid legitimeert de productie van wetgeving ten behoeve van het ‘de kop indrukken’, of wel het handhaven van de ‘publieke orde’. Anarchisten zijn tegen elke vorm van ongelijkheid en staan daarmee los van wetgeving die erop gericht is deze te handhaven. Hier zien we dus opnieuw de divergentie verschijnen tussen anarchisme en recht.

In een paar korte zinnen geeft de Franse individueel anarchist E. Armand dit op zijn manier weer (pseudoniem voor Ernest-Lucien Juin; 1872-1962): ‘De anarchist is altijd een illegaal in de relatie tot de wet’. Waarom? ‘De wet is de verwerkelijking van het archisme (regeren). Het illegalisme blijkt daarmee een afhankelijke voorwaarde van het legisme’. ‘De dag waarop (overheid)gezag zou zijn verdwenen – politiek, intellectueel, economisch gezag – , zouden de illegalisten ook zijn verdwenen’, aldus Armand (in zijn brochure L’illégaliste est-il notre camarade? [De illegalist, is hij onze kameraad?], 1923, p. 4-5; zie hier). E. Armand schrijft hier over het illegalisme van een anarchistische stroming rond de vorige eeuwwisseling. Over welke mensen gaat het dan onder meer?

Illegalisten

De Franse sociologe Anne Steiner levert in haar boek Les En-dehors, Anarchistes individualistes et illégalistes à la ‘Belle Époque’ (2019) [De buitenstaanders, individueel anarchisten en illegalisten in de ‘Belle Epoque’] enkele beschrijvingen over de illegalisten, hun daden en context (zie mijn bespreking van haar boek, hier). De ‘belle époque’ betreft de periode tussen 1870-1914 in vooral de Franse geschiedenis ook wel ‘gouden tijdperk’ geheten.

Anne Steiner beschrijft, dat allen die tot de illegalisten gaan behoren de school verlieten op 12 en 13 jarige leeftijd en hun intree in het arbeidzame leven slecht zijn bekomen. Zij verzetten zich tegen de overheersing en de uitbuiting zowel met individueel ongehoorzaamheidsgedrag als met deelname aan stakingen en demonstraties. Maar ongeduldig als zij waren om als anarchisten hier en nu te leven ­– in plaats van honderd jaar te wachten – trachtten zij vooral met alle mogelijke middelen te ontsnappen aan de loonslavernij (p. 16).

Zo gaat Anne Steiner verder… Sommigen van hen gingen voor eigen risico werken (zpp-er avant la lettre), als kleinhandelaar of vakman, vaak in vereniging met mensen die hun ideeën deelden. Meerderen namen deel aan gemeenschappelijke experimenten van commune-leven, op het platteland of in de stad. Allen waren bezig met hun behoeften te beheersen en zagen daarom af van elke consumptie van schadelijk geachte producten (zoals alcohol, tabak, vlees, opwekkende middelen) of bijvoorbeeld fraaie kleding. Hoe drastisch deze consumptiebeperking ook was, er kon niet zonder enige vorm van inkomen geleefd worden. Dat zette hen aan tot valsemunterij en inbraak, een risicovolle weg die voor velen tot de gevangenis of erger leidde.

Voor sommigen hield dit illegalisme op een middel te zijn, zo geeft Steiner aan, om tot doel te worden: een nieuwe vorm van ‘propaganda van de daad’ was ontstaan, die onder meer uitliep op bloedige confrontatie. Gezocht en opgejaagd viel een aantal door politiekogels en enkele kwamen onder de guillotine (p. 16-17). Onder hen bevinden zich die bekend zijn geworden als de ‘bende van Bonnot’ of ook wel de ‘Autobandieten’. In de AS 181/182 vindt men over hen en hun contextuele en ideologische achtergronden een aantal artikelen, waarbij ik dat van Dick Gevers mag aanraden (zie hier).

Directe actie

Natuurlijk is in anarchistische kring de kwestie van het gebruik van geweld als propagandamiddel in discussie geweest en is dat nog steeds. Een principieel uitgangspunt was en is de afwijzing dat het doel de middelen heiligt. Ik laat het hierbij omdat de kwestie die mij bezighoudt, die van de divergentie tussen anarchisme en recht is.

Anarchisten zien de noodzaak in (overigens met een aantal anderen) van de radicale, fundamentele verandering van de maatschappij (afwijzing van het archieke paradigma, van de bestaande dissymmetrie). Ga daar maar aanstaan, als men zich bevindt in een omgeving die door een ‘huis van recht’ beheerst wordt. ‘Geen wet geen inbreuk; geen wet geen misdrijf’. Zo is dat frivool uit te drukken. De Franse historica Marianne Enckell deed dit in haar korte artikel getiteld ‘Een groet aan directe actie’ (in het Franse halfjaarlijkse libertaire tijdschrift Réfractions nr. 22, voorjaar 2009, p, 26). Daarbij verwijst zij onvermijdelijk naar een van de woordvoerders van een eeuw geleden ervan, de revolutionaire syndicalist Émile Pouget (1860-1931) en zijn brochure L’action directe (1904). In de opening van die brochure heet het: ‘Directe actie is de symbolisering van handelend syndicalisme. Dit is representatief voor de strijd tegen uitbuiting en onderdrukking’.

De door directe actie geschapen handelingskaders brengt actievoerders allicht snel in aanraking met het gewone strafrecht, waardoor ook hier weer de besproken divergentie aan het licht zal treden. Directe actie heeft namelijk lak aan het wettelijk kader en vraagt voor actie aan niemand toesteming. Het gaat onder meer over stakings- en sabotageacties (zie hier). Waar komt dat idee van het directe van de actie vandaan? Het houdt verband met het indirecte van de parlementaire actie. Wie aan dat laatste meedoet, begeeft zich binnen het wettelijke kader…en dan is men de grens over om nog iets aan radicale, fundamentele maatschappijverandering te doen. Wat houdt volgens een andere Franse revolutionaire syndicalist, Pierre Besnard (1886-1947), directe actie in? In zijn bijdrage over dat verschijnsel omschrijft hij het als volgt (vertaling thh.):

‘Een individuele of collectieve actie tegen de sociale tegenstander, uitsluitend met de middelen van het individu en de groep. Directe actie wordt over het algemeen toegepast door georganiseerde arbeiders of vooruitstrevende individuen, in tegenstelling tot parlementaire actie, al dan niet ondersteund door de staat. Parlementaire of indirecte actie vindt uitsluitend op juridische gronden plaats via politieke groeperingen en hun gekozen vertegenwoordigers. Directe actie kan legaal of illegaal zijn. Degenen die het gebruiken, hoeven zich er geen zorgen over te maken. Het is vooral en op alle gronden het middel om de macht van de arbeiders tegenover de macht van de werkgevers te stellen. Legaliteit heeft niets te maken met de oplossing van sociale conflicten. Alleen geweld kan ze oplossen’.

Pierre Besnard voegt hier aangaande het geweld het volgende aan toe: ‘Directe actie is niet noodzakelijkerwijs gewelddadig, maar sluit geweld niet uit. Het is ook niet noodzakelijk beledigend. Het kan perfect defensief of preventief zijn tegen een werkgeversaanval die is gestart of op het punt staat te worden gelanceerd’ (zie hier). De Franse libertaire filosofe Irène Pereira vult hier nog aan, in haar artikel ‘Huidige syndicalistische directe actie en illegaliteit’, dat er vormen van directe actie bestaan, die illegaal en niet gewelddadig zijn. Die kwalificeren we tegenwoordig als burgerlijke ongehoorzaamheid (in: Réfractions nr. 22, 2009, p. 72).

Deze aanvulling is zinvol omdat de begin negentiende eeuwse ‘directe actie’ vooral gericht was op de arbeidersstrijd. Inmiddels is die strijd veel breder geworden dan alleen die van arbeiders. Daarom spreekt men over de strijd van onderdrukten tegen onderdrukkers. Tevens zijn de sectoren vermeerderd, waarbij men kan denken aan antimilitaristische acties (zie hier) en milieu- en klimaatacties (zie hier).

Het is hier niet de plaats dit verder uit te werken. Wel wil ik nog wijzen op twee andere vormen van denken en handelen die een instelling uitdrukken: ‘van de wet los’. Daarin zit ook een verwijzing naar de divergentie tussen anarchisme en recht. De ene vorm werd in de praktijk gebracht onder de naam ‘Neem en eet’ en de andere vorm onder ‘Tegen rechten’.

Neem en eet

Als introductie om over de beweging onder de naam ‘Neem en eet’ iets te schrijven, leek het mij aardig een uitspraak te herhalen van de Franse illegalist Alexandre Marius Jacob (1879-1954). Hij deed die in zijn ‘Waarom ik inbreker ben geworden’ (1905), toen hij de rechtbank van Amiens toesprak. Het gaat om de voor ons relevante uitspraak: ‘Het recht om te leven, daar bedel je niet om, dat neem je’ (p. 46). Ik citeer hier uit de stijlvol uitgegeven bundel getiteld De nachtwerkers. Ze omvat door wijlen Dick Gevers (1936-2019) vertaalde teksten van Marius Jacob (Amsterdam, 2021).

Welnu, Je bedelt er niet om, je neemt… Dit is nadien ook het motto geweest van de Haagse activist Piet Kooijman (1891-1975). In mijn boek Anarchisme in de lage landen (Utrecht, 2017) behandel ik enkele van zijn denkbeelden (p. 100-105). Ik citeer het volgende. Kooijman ziet zijn theorie over de gedéklasseerden en het ‘Neem en eet’ in samenhang met elementen uit de opvatting van de Duitse individueel anarchist Max Stirner (1806-1856). ‘…Het komt slechts daarop aan, dat het respectvolle ‘plebs’ eindelijk leert, te nemen, dat, wat het nodig heeft’.

Kooijman voegt de daad bij het woord. Met een aantal werklozen gaat hij ‘winkelen’. Zij vullen hun boodschappenkar en bij de kassa gekomen, zegt hij tegen de kassière dat zij de rekening kan sturen naar Maatschappelijk Hulpbetoon, de vooroorlogse ‘Sociale dienst’. ‘Ik wilde aangeven dat de werkloze, de gedéklasseeerde, net zo goed recht op consumeren heeft’ (p. 103), vertelde hij een jaar voor zijn dood, in 1975, aan de inmiddels eveneens overleden Hans Ramaer (1941-2015), medeoprichter en toenmalige redacteur van het Nederlandse anarchistische kwartaalschrift de AS. [de AS 189 verscheen als Piet Kooijman nummer, zie hier)

De wet beschermt natuurlijk tegen deze wederrechtelijke occupatie, tegen dit ‘proletarisch winkelen’ – waarin een divergentie zichtbaar wordt tussen anarchisme en recht. Deze kwestie wijst op het bestaan van het vraagstuk van de functie van ‘rechten’ (mensen- en sociale). Menig grondwet is bijvoorbeeld opgetuigd met vrijheidsrechten (uiten van mening, verspreiden van gedachten/geschriften) en met sociale en culturele rechten (volksgezondheid, volkshuisvesting, onderwijs). Maar wat zijn die rechten waard? ‘Bevordering van voldoende werkgelegenheid is voorwerp van zorg der overheid’ (art. 19 Gw.); ‘De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg van de overheid’ (art. 20 Gw.). Dit leest men in de Nederlandse grondwet. Welnu, het zal de overheid een zorg zijn…

Tegen rechten

Het is tegen de vorm van volksverlakkerij zoals die spreekt uit wat ‘rechten’ heten, waartegen de Amerikaanse libertaire jurist Lester Mazor (1936-2011) zijn pijlen richtte. Ik leerde zijn opvatting kennen tijdens het door Henc van Maarseveen (1926-2012) en mij georganiseerde meerdaagse seminar over ‘Anarchisme en Recht’, gehouden eind 1979 in de Erasmus Universiteit Rotterdam. Tijdens zijn voordracht aldaar lichtte hij zijn paper ‘Against rights’(1979) toe. Jaren later heb ik erover geschreven, waaraan ik nu het volgende ontleen (integraal te vinden, hier).

Waar komen ‘rechten’ vandaan? Hemelwaarts kijken en dan geloven dat daar de kracht zit waar zij, vanuit de oneindigheid, op ons neerdalen, ironiseert Lester Mazor. En op eenzelfde ironische wijze merkt hij op dat serieus gedoceerd wordt, dat staatsmacht de individuele rechten van mensen onder elkaar veiligstelt. Maar let op zegt hij: daar schuilt een hele ideologische constructie achter. De rechten, vastgesteld bijvoorbeeld in de Amerikaanse grondwet, klinken heel Lockeaans (John Locke, 1632-1704, Brits filosoof): recht op leven, vrijheid en eigendom. Die rechten hebben een fundamenteel individueel karakter. En ze zijn wel zó fundamenteel, dat er een staat nodig is om die rechten zeker te stellen. In je eentje zou je immers verloren zijn… Dat klinkt weer heel Hobbesiaans (Thomas Hobbes, 1588-1679, Brits filosoof). Wat wil? Die twee optieken (Locke en Hobbes) zijn voor de huidige staatsidee in elkaar geschoven. Om de bestaande staat die uit dat idee voortkwam, zijn weer ‘rechten’ gesponnen, die hem in het spoor zouden moeten houden. Met de Toeslagenaffaire hebben we kunnen ervaren hoever de boel uit het spoor kan raken…

Wat blijkt onder meer? Rechten hebben onder elkaar geen gelijkwaardige positie. Zij worden telkens hiërarchisch geplaatst (om over voorrangskwesties beslissingen te kunnen nemen). Daarmee reflecteren zij onze maatschappelijke verhoudingen (machts- en belangenverschillen). Veronderstel nu, zegt Mazor, dat we ons zelf niet in een hiërarchie ondergebracht zien, maar in een netwerk van relaties, in een polycentrisch web van onderlinge relaties, in kringen zonder grenzen. Om een dergelijke wereld te verwerkelijken, zullen we de onderdrukkers niet moeten ontwapenen in naam van individuele rechten, maar op grond van onze solidariteit, onze verwerping van overheersing, onze ontkenning van opgelegd gezag. Waar heeft Mazor theoretisch hier vooral het oog op?

Neem bijvoorbeeld slavernij. Dat is afkeurenswaardig en afgeschaft omdat slavernij het archetype van overheersing en afhankelijkheid is. Maar zijn overheersing en afhankelijkheid echt afgeschaft? Dat is de kwestie. Neen, want waarom zouden er anders nog allerlei ‘vrijheidsrechten’ in grondwetten zijn ondergebracht? In zijn ‘Tegen rechten’ brengt Mazor tot uitdrukking dat die rechten gereflecteerde juridische verschijnselen zijn van hun eigen tegendeel: ze legitimeren in feite het bestaan van hiërarchie en onderdrukking… [onder meer herkenbaar in het leerstuk ‘grondrechten in verticale relaties’; daarbij is sprake van ‘in rechte inroepbare onthoudingsplicht voor de overheid’; thh].

Volgens Mazor moeten we los van de wet (‘rechten’) komen en waar mogelijk het formele recht laten opgaan in zijn materieel substraat, dat wil zeggen de materialisatie van het betreffende recht. Het recht op vrijheid van meningsuiting moet zijn materiele uitdrukking vinden in vrij voorhanden zijn van papier, drukinkt, drukpers. Ik hoor het hem nog zeggen tijdens de discussie in 1979 over zijn paper: ‘Op elke hoek van de straat een Rank Xerox!’.

‘Los van de wet’

Tot slot. We hebben nu door middel van een aantal voorbeelden (Illegalisme, Directe actie, Neem en eet, Tegen rechten) gezien welke handelingskaders er zoal verschijnen waarin sprake is van divergentie tussen anarchisme en recht. Dat die verschijnen is niet vreemd omdat het recht waarover we in die gevallen spraken wettelijk recht is, gehanteerd in een maatschappelijke situatie die beheerst wordt door het archieke paradigma, door fundamentele ongelijkheid (dissymetrie). Anarchisme kan in zo’n situatie alleen nog maar als ‘kritische theorie’ betekenis hebben en of verzet organiseren. Wil het in diezelfde situatie namelijk een constructieve optiek verdedigen, dan zal het zich ‘los van de wet’ moeten maken (wat niet betekent ‘los van het recht’). Dat zou wellicht kunnen plaatsvinden door de instelling van wat ik noem ‘functionele anarchistische zones’ (FAZ) (zie hier). Ik geef toe, dat dit een andere discussie vereist. Kortom, we zijn nog niet klaar…

– door Thom Holterman, oorspronkelijk verschenen bij Libertaire Orde