Insectenapocalyps in het Antropoceen, deel 2

De insecten van de wereld behoren tot de belangrijkste slachtoffers van de kapitalistische landbouwconcentratie.

In de jaren na de Tweede Wereldoorlog ging het wereldwijde kapitalisme in de hoogste versnelling, met verwoestende gevolgen voor de biosfeer. Aangedreven door fossiele brandstoffen en petrochemicaliën maakte de Grote Versnelling een einde aan 12.000 jaar relatieve milieu- en klimaatstabiliteit in het Holoceen en begon het Antropoceen. Zoals een syntheserapport van het International Geosphere-Biosphere Programme (IGBP) in 2004 concludeerde,

De tweede helft van de twintigste eeuw is uniek in de hele geschiedenis van het menselijk bestaan op aarde. Veel menselijke activiteiten bereikten ergens in de twintigste eeuw een startpunt en zijn tegen het einde van de eeuw in een stroomversnelling geraakt. De laatste 50 jaar hebben zonder twijfel de snelste transformatie van de menselijke relatie met de natuurlijke wereld in de geschiedenis van de mensheid te zien gegeven. [1]

Het IGBP rapport bevatte grafieken die de ongekende toename van menselijke activiteit en wereldwijde milieuvernietiging illustreerden, beginnend rond 1950. [2] Eén ervan, getiteld Global Biodiversity, volgde het tempo van het uitsterven van dieren, dat volgens de auteurs 100 tot 1.000 keer hoger was dan het natuurlijke uitsterven in het verleden. [3] Het is een maatstaf voor de zwakte van insectenstudies dat de discussie over de achteruitgang van de biodiversiteit zoogdieren, vissen, vogels, amfibieën en reptielen noemt, maar geen insecten of andere ongewervelde dieren. [4]

Zoals we gezien hebben, heeft recent onderzoek dat beeld definitief veranderd. Niet alleen nemen insectenpopulaties af, maar ze krimpen ook veel sneller dan andere dieren. Insecten omvatten de helft van de één miljoen diersoorten die volgens wetenschappers deze eeuw zullen uitsterven. [5] De insecten van de wereld behoren tot de belangrijkste slachtoffers van de Grote Versnelling. Als het doorgaat, zal hun snelle achteruitgang een van de meest dodelijke kenmerken zijn van het Antropoceen.

Concentratie en vereenvoudiging

De belangrijkste oorzaak van de achteruitgang van insecten is de vernietiging van habitats ‒ in het bijzonder de rol van de industriële landbouw bij de verdrijving van ontelbare soorten uit hun leefgebieden. Andere insectenhabitats zijn verstoord en vernietigd, maar landbouwgrond is kritisch vanwege zijn ongeëvenaarde schaal ‒ de landbouw beslaat 36% van het totale land in de wereld en 50% van het bewoonbare land. Binnen dat enorme gebied zijn immense delen verwikkeld in wat redelijkerwijs kan worden omschreven als een oorlog tegen insecten.

Alle landbouw verstoort plaatselijke ecosystemen en verstoort het insectenleven, maar, zoals ecoloog Tony Weis uitlegt, tot voor kort vereiste succesvolle landbouw zoveel mogelijk samenwerking met de natuurlijke omgeving, niet ertegen:

De levensvatbaarheid op lange termijn van landbouwlandschappen is altijd afhankelijk geweest van de instandhouding van functionele diversiteit in de bodem, gewassoorten (en zaadkiemen binnen soorten), bomen, dieren en insecten om het ecologisch evenwicht en de nutriëntencycli in stand te houden. Daartoe werden agro-ecosystemen beheerd met een verscheidenheid van verschillende technieken, zoals multi-cropping, rotatiepatronen, groenbemesters (het omzetten van ongescheiden plantenweefsel in de bodem, meestal van stikstofrijke peulvruchten), braaklegging, agro-bosbouw, zorgvuldige zaadselectie en de integratie van kleine dierenpopulaties.’ [6]

In de decennia na de Tweede Wereldoorlog vond het agrarische equivalent plaats van de negentiende-eeuwse industriële revolutie ‒ een verschuiving van kleinschalige grondstoffenproductie naar grootschalige massaproductie, afhankelijk van fossiele brandstoffen. Terwijl de meeste boerderijen nog in familiebezit waren, werden beslissingen over wat en hoe te verbouwen steeds vaker genomen in directiekamers van bedrijven. Landbouwecologen Ivette Perfecto, John Vandermeer en Angus Wright beschrijven de metabole revolutie in de voedselproductie:

De kapitalisatie van de landbouw na de Tweede Wereldoorlog werd voornamelijk bereikt door de vervanging van productiemiddelen die binnen de boerderij zelf werden gegenereerd, door productiemiddelen die buiten de boerderij werden vervaardigd en moesten worden gekocht. Vanaf de vroege mechanisatie van de landbouw, waarbij dierlijke kracht werd vervangen door tractie, tot de vervanging van compost en mest door kunstmest en de vervanging van culturele en biologische bestrijding door pesticiden, is de geschiedenis van de technologische ontwikkeling in de landbouw een kapitalisatieproces geweest dat heeft geleid tot een vermindering van de toegevoegde waarde binnen het landbouwbedrijf zelf. In de huidige landbouwbedrijven komt de arbeid van Caterpillar of John Deere, de energie van Exxon/Mobil, de kunstmest van DuPont en de plaagbestrijding van Dow of Monsanto. Zaden, letterlijk de kiem die landbouw mogelijk maakt, zijn gepatenteerd en moeten worden gekocht. [7]

De naoorlogse hausse in de landbouwproductie berustte op een grote verscheidenheid aan nieuwe technologieën, waaronder gemechaniseerde apparatuur, in massa geproduceerde diervoeding, synthetische meststoffen en eigen zaden. De nieuwe productiemiddelen werkten heel goed, maar zoals landbouwhistorica Michelle Mart opmerkt, ‘was de technologische revolutie in de landbouw voor sommigen toegankelijker dan voor anderen’.

Veel kleine familieboeren konden zich de zware investeringen die nodig waren voor de nieuwe technologieën niet veroorloven en beschikten ook niet over de uitgestrekte stukken land die de technologieën economisch haalbaar maakten. In 1955 waren de totale bedrijfskosten van het gemiddelde landbouwbedrijf verdrievoudigd ten opzichte van slechts vijftien jaar daarvoor, waardoor het aantal landbouwbedrijven en het aantal mensen dat op het land werkte, afnamen. Van 1939 tot 1950 daalde het aantal boerderijen in de Verenigde Staten met 40 procent en van 1960 tot 1970 daalde het aantal nog eens met bijna 50 procent, terwijl de omvang van een gemiddelde boerderij elk jaar met 0,8 hectare toenam. [8].

Volgens het Amerikaanse ministerie van Landbouw was in 2012 ’36 procent van alle akkerland op landbouwbedrijven met ten minste 809 hectare akkerland, tegen 15 procent in 1987.’ [9]. Hoewel slechts ongeveer 12 procent van de Amerikaanse landbouwbedrijven kan worden omschreven als heel grote commerciële activiteiten, oogsten ze 88% van het jaarlijkse netto-inkomen uit landbouw. [10]

In Noord-Amerika en Europa zijn grote landbouwbedrijven meestal ontstaan door samenvoeging van kleinere bedrijven. In het Zuiden speelt ontbossing de hoofdrol: ongeveer vijf miljoen hectare bos per jaar wordt gekapt en vervangen door gigantische door bedrijven gerunde boerderijen en ranches. [11] Tussen 1980 en 2000 werd meer dan de helft van de nieuwe landbouwgrond in de tropen gecreëerd door het kappen van bossen. Tussen 2000 en 2010 was dat 80 procent. [12]

Een rendabel beheer van grote landbouwbedrijven met dure machines vereist specialisatie. Elk gewas heeft zijn eigen specifieke eisen, dus in plaats van meerdere machines te kopen, concentreerden de boeren zich op één soort: alleen maïs, of alleen tarwe, of alleen soja, enzovoort. De matrix van velden met verschillende gewassen die de traditionele landbouw kenmerkte, werd vervangen door immense gebieden met genetisch identieke planten. De meeste hekken, heggen, bossen en wetlands ‒ een thuis voor kleine zoogdieren, vogels en insecten ‒ werden verwijderd om de productie te maximaliseren en de machines gemakkelijk het hele gebied te laten bestrijken.

Er zijn nog steeds miljoenen kleine landbouwbedrijven die verschillende gewassen verbouwen, maar de productie en de verkoop worden overal gedomineerd door een klein aantal heel grote landbouwbedrijven die elk slechts één of twee soorten planten of dieren kweken. Wereldwijd is ongeveer 75% van de plantensoorten effectief van de landbouwmarkten verdwenen, zodat er nog maar negen plantensoorten overblijven die nu bijna tweederde van alle gewassen uitmaken. Zoals Michael Pollen opmerkt, heeft dat belangrijke gevolgen voor de menselijke voeding: ‘het grote bouwwerk van variatie en keuze dat de Amerikaanse supermarkt is, blijkt te rusten op een opmerkelijk smalle biologische basis, bestaande uit een kleine groep planten die wordt gedomineerd door één enkele soort: Zea mays, het gigantische tropische gras dat de meeste Amerikanen kennen als maïs’ [13].

Ecologisch historicus Donald Worster beschrijft de twintigste-eeuwse transformatie van de landbouw als een ‘radicale vereenvoudiging van de natuurlijke ecologische orde’.

Wat ooit een biologische gemeenschap van planten en dieren was die zo complex was dat wetenschappers haar nauwelijks kunnen bevatten, die door traditionele landbouwers was veranderd in een nog steeds sterk gediversifieerd systeem voor het verbouwen van lokale voedingsmiddelen en andere materialen, werd nu steeds meer een strak geconstrueerd apparaat dat op wijdverspreide markten om economisch succes streed. In het hedendaagse spraakgebruik noemen we dit nieuwe soort agro-ecosysteem een monocultuur, waarmee een deel van de natuur wordt bedoeld dat zodanig is gereconstrueerd dat het één enkele soort oplevert, die alleen op het land groeit omdat er ergens een sterke marktvraag naar is. [14].

Deze ‘loskoppeling van natuurlijke processen van elkaar en hun extreme vereenvoudiging’ is, zoals John Bellamy Foster schrijft, ‘een inherente tendens van de kapitalistische ontwikkeling’ [15]. Voor een economisch systeem dat voortdurend streeft naar vereenvoudiging en commercialisering van alle dingen, zijn de miljoenen soorten insecten een onnodige en ongewenste complicatie.

De verschuiving naar monocultuur heeft de insectendiversiteit aanzienlijk verminderd. Sommige insecten zijn geëvolueerd om zowat overal te leven, maar vele kunnen niet overleven zonder toegang tot specifieke planten. Monarchvlinders bijvoorbeeld kunnen alleen planten uit de maagdenpalmfamilie eten en hun eitjes komen niet uit als ze op een andere plant worden gelegd. De vereenvoudiging van miljoenen hectaren heeft het aantal monarchvlinders, samen met vele andere habitatspecialisten, radicaal verminderd. Voor hen zouden duizenden hectaren met maïs, soja of tarwe net zo goed woestijnen kunnen zijn, wat betreft de voeding en levensondersteuning die ze bieden.

Maar de industriële landbouw trekt niet alleen passief de steun voor insecten in, maar valt ze ook agressief aan.

Noten

[1] Will Steffen e.a., Global Change and the Earth System: A Planet Under Pressure (Springer, 2004), 231.

[2] Voor de update van 2015 van de Grote Versnelling zie Ian Angus, ‘When Did the Anthropocene Begin…and Why Does It Matter?’, Monthly Review, september 2015; en Ian Angus, Facing the Anthropocene: Fossil Capitalism and the Crisis of the Earth System, (Monthly Review Press, 2016) 44-5.

[3] Will Steffen e.a., Global Change and the Earth System: A Planet Under Pressure (Springer, 2004), 218.

[4] Will Steffen et al., Global Change and the Earth System: A Planet Under Pressure (Springer, 2004), 118-9. In het hele rapport komt het woord insect maar één keer voor!

[5] Pedro Cardoso et al., ‘Scientists’ Warning to Humanity on Insect Extinctions,’ Biological Conservation 242 (2020).

[6] Tony Weis, The Global Food Economy: The Battle for the Future of Farming (Fernwood Publishing, 2007), 29.

[7] Ivette Perfecto, John Vandermeer en Angus Wright, Nature’s Matrix: Linking Agriculture, Conservation and Food Sovereignty (Earthscan, 2009), 50-1.

[8] Michelle Mart, Pesticides, A Love Story (University Press of Kansas, 2015), 13. (Na controle van de bronnen die Mart aanhaalt. Ik heb typografische fouten in de data gecorrigeerd).

[9] James M. MacDonald, Robert A. Hoppe, en Doris Newton, Three Decades of Consolidation in U.S. Agriculture (USDA Economic Research Service, 2018), iii.

[10] Timothy Wise, ‘Still Waiting for the Farm Boom: Family Farmers Worse Off Despite High Prices’ (Tufts University Global Development and Environment Institute, 2011), 5.

[11] Erik Stokstad, ‘New Global Study Reveals the ‘Staggering’ Loss of Forests Caused by Industrial Agriculture,’ Science, 13 september 2018.

[12] Christine Chemnitz, ‘Global Insect Deaths: A Crisis Without Numbers,’ in Insect Atlas 2020, red. Paul Mundy (Friends of the Earth Europe, 2020), 15.

[13] Michael Pollan, The Omnivore’s Dilemma: A Natural History of Four Meals (Penguin Books, 2006), 18.

[14] Donald Worster, The Wealth of Nature: Environmental History and the Ecological Imagination (Oxford University Press, 1993), 58, 59.

[15] John Bellamy Foster, The Vulnerable Planet: A Short Economic History of the Environment (Monthly Review Press, 1999), 121.

Dit artikel stond op Cimate&Capitalism. Nederlandse vertaling redactie Grenzeloos. Hiervan onder dankzegging overgenomen.

Auteur: Ian Angus

Deel 1

– Uitgelichte afbeelding: Door Thomas Bresson – Danaus plexippusUploaded by ComputerHotline, CC BY 2.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=7715807