Voor het kapitalisme is accumulatie, de groei van het kapitaal, noodzakelijk. Met als gevolg dat kapitaal telkens een weg moet vinden om terug te vloeien in een kapitalistisch productieproces (reflux). Zo mogelijk in sectoren die nog niet op een kapitalistische manier functioneren.
Gezien vanuit de grondslag van het kapitalisme is daarbij het onderscheid bepalend tussen ‘productieve’ en ‘onproductieve’ arbeid. Oftewel de arbeid die wel of geen meerwaarde oplevert en wel of niet door de kapitalist aan de arbeid onttrokken kan worden.
Een illustratie biedt het schrijven van een boek. Doet de schrijver dat op eigen gelegenheid, dan is er een goede boterham mee te verdienen. Echter geheel buiten een kapitalist om. Dat verandert, wanneer dat gebeurt in dienst van een uitgever. Plotseling is de schrijver een productieve arbeider geworden. Hij of zij krijgt voor het schrijfwerk een loon en de uitgever kan in de rol van kapitalist het boek op de markt brengen. Daarmee is het boek een ‘waar’ geworden, met een zogenoemde ‘ruilwaarde’ die omgezet in geld een vermogen vormt dat gebruikt kan worden voor de uitgave van andere boeken. Het boek verschaft de uitgever dus kapitaal.
Productieve arbeid in immateriële sectoren
Hoe kunnen we dit nu zien in de actuele verhoudingen tussen arbeid en kapitaal? Ricardo Antunes:
Arbeid is onproductief die slechts gebruiksgoederen voortbrengt en niet betrokken is in de productie van ruilwaarden voor de markt. Als dit de beschrijving is van het kapitalisme in het midden van de negentiende eeuw, dan zijn we tegenwoordig getuige van de opkomst van nieuwe vormen van arbeid. Deze zijn in staat om via complexe mechanismen waarde te onttrekken aan zowel de materiële als immateriële sferen die de globale keten van waardevorming kenmerken en zich in het huidige kapitalisme meer en meer voordoen. In plaats van dat dit de arbeidswaarde wet verzwakt, is deze als een combinatie van uitbuiting in de productiesfeer en niet productieve sfeer juist versterkt. Het heeft de meerwaardevorming gecompliceerder gemaakt en in de 21ste eeuw zijn de effecten verder geïntensiveerd. 1
De immateriële arbeid is een doorslaggevende rol gaan spelen in de relatie tussen verschillende vormen van levende en dode arbeid. Dit betekent dat in de verdere ontwikkeling van het kapitalisme de verhouding tussen het constante en het variabele kapitaal, de organische samenstelling van het kapitaal, vergroot is. Door de ontwikkeling van de techniek is er steeds minder arbeid, variabel kapitaal, nodig door bijvoorbeeld mechanisering, automatisering en robotisering. Minder arbeid betekent ook minder meerwaarde en lagere winsten. Uitbreiding van de productie om de winstval op te vangen. kan in veel gevallen niet meer en vervolgens ontstaan in hoog ontwikkelde, kapitalistische landen andere vormen van uitbuiting. Voor het kapitaal is dit niet een kwestie van de gelegenheid pakken, het is pure noodzaak om als systeem verder te kunnen.
Marktwerking
Opnieuw een citaat van Ricardo Antunes:
Deze ontwikkeling beïnvloedt het proces van waardevorming met de verkorting van zowel de circulatietijd als de rotatietijd van het kapitaal. Dit is speciaal het geval in de dienstensectoren, bijvoorbeeld de landbouw, de dienstenindustrie zoals, transport, logistiek en reclamewereld. Deze sectoren worden in toenemende mate gecontroleerd door de logica van het kapitaal en het productieproces van een waar [commodificatie: van gebruikswaarden ruilwaarden maken; de voorwaarde om de arbeid te kunnen uitbuiten].
Deze sectoren worden steeds meer geïntegreerd in de ketens van de productie van waarden. Op deze wijze verlaat de arbeid zijn onproductieve vorm door in toenemende mate onderdeel te worden van het proces van waarde schepping. Dit zijn dan de centrale elementen die de loonarbeid voor het kapitaal kenmerken. In Het Kapitaal heeft Marx de embryonale vormen van de nieuwe ontwikkeling al gepresenteerd: de vrij geassocieerde producenten. [Geen looncontract meer, maar een contract voor de productie van een waar, product of dienst]
Het gaat hier dus feitelijk om het proces van meer marktwerking dat zich in twee stappen voltrok.
- De ontvlechting van de geïntegreerde bedrijfsvoering. Voorheen werden diensten als intern transport, onderhoud, schoonmaak, catering, personeelswerk, bedrijfsgezondheidsdienst, logistieke ondersteuning, enzovoort uitgeoefend door ‘eigen’ bedrijfsafdelingen. Diensten die vooral in de jaren negentig door grote concerns zijn afgestoten en ondergebracht in zelfstandige bedrijven.
- De nieuwe dienstverleners werden weer ingekocht door hetzelfde bedrijf waarvoor de mensen voorheen werkten. Vaak merkten bijvoorbeeld de schoonmakers er weinig van, hun arbeid en werkplek bleven hetzelfde. Maar dan wel met een andere baas en andere werkkleding, terwijl – en dat is belangrijk – ze niet meer vielen onder de cao van het oude bedrijf. Niet alleen moesten deze nieuwe bedrijven met elkaar concurreren, ze werden ook door hun nieuwe baas geëxploiteerd. Ze moesten productie draaien, want hun nieuwe baas moest ook winst maken.
Commodificatie
Een andere manier van ‘commodificatie’ (een preciezer begrip dan marktwerking) is dat ook activiteiten die niet productief waren, in de betekenis dat ze meerwaarde voortbrachten en dat nu wel doen. Bijvoorbeeld de overheid besteedt veel werk uit of aan, dat kan van alles zijn: onderhoud van publieke diensten,zoals parken, scholen, wegen, ICT projecten. De goedkoopste bieder krijgt de klus, plus de lasten voor de uitvoering en moet dan ook nog eens winst maken. Ook ziekenhuizen, scholen, universiteiten, zelfs de uitvoering van publieke diensten, zoals werk voor de Sociale Verzekering Bank, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, de belastingdienst – alles wordt geprivatiseerd. Alles gaat op een kapitalistische wijze werken, overal wordt de arbeid uitgebuit en overal moet winst gemaakt worden.
Dit omvormingsproces is geen (al of niet kwade) wens van ondernemers en managers. Maar is dwingend nodig om het kapitalisme als systeem te doen overleven.
Ontwrichting
Tot slot, zij het beknopt, aandacht voor een andere ontwikkeling: de informalisering van de arbeid, waaronder de standaardisering en precarisering.
Informalisering: werkenden krijgen geen arbeidscontract meer. Geflexibiliseerd als losse arbeid(st)er of als zzp’er moeten ze hun werk doen. Geen werk: geen inkomen.
Standaardisering: arbeidsprocessen worden met behulp van toegepaste techniek verricht door uitwisselbare arbeid(st)ers.
Precarisering: in de arbeid is veel onzekerheid gebracht. De pensioenen zijn niet meer geregeld, een arbeidsongeschiktheidsverzekering ontbreekt, evenals een werkloosheidsuitkering, de lonen zijn schrikbarend laag. In het algemeen zijn de precaire arbeid(st)ers niet in een vakbond georganiseerd, geheel op zichzelf aangewezen en leven uitermate kwetsbaar.
Met deze ontwikkeling lijkt het systeem van het kapitalisme gebaat te zijn. Lijkt, want het systeem wankelt, vereist steeds meer noodgrepen om in stand te blijven. Door daarmee onverbiddelijk voort te gaan, roept datzelfde systeem ernstige problemen op: klimaatcrisis, problemen, sociaal-economische en ideologische uitsluiting, urbanisatie en corona.
Deze ontwrichtingen zullen in deze serie over groei en accumulatie kort terugkomen om daarna het verschijnsel van ‘accumulatie door onteigening’ te bespreken.
1 | Antunes, Ricardo. (2020), Work, in The Marx Revival, Key concepts and new Interpretations, Cambridge University Press, een serie bijdragen samengesteld door Marcello Musto. (terug) |
- Serie “accumulatie en groei” – deel 10, door Sjarrel Massop, oorspronkelijk voor Solidariteit