De Harperbrief is de nieuwste frontlijn in een cultuuroorlog die reeds enkele decennia aan de gang is. Een lijst van prominente ondertekenaars schaart zich achter de oproep om het ‘vrije woord’ en ‘open debat’ te beschermen tegenover illiberale krachten en ‘het verzet’ dat dreigt te verharden tot ‘dogma of dwang’. Maar de inzet van een democratische beweging wordt hierdoor miskend.
In de Harperbrief wordt een zeer klassieke en reeds vaak herhaalde aanklacht herhaald. Ter rechterzijde wordt al sinds de jaren negentig paniekerig gedaan over een zogenaamd nieuwe autoritarisme dat zich in de vorm van een doorgedreven politieke correctheid meester maakt van de instellingen en daardoor de vrijheid bedreigt. Het is eigenlijk het basismotief van zowat alle nieuw-rechtse partijen en krachten. Het enige wat de Harperbrief onderscheidt van vorige kritieken is het feit dat het uitgeleefde begrip politieke correctheid nu vervangen is door het hippere ‘cancel culture’ en dat sommige uitgesproken linkse stemmen zich achter deze oproep hebben geschaard.
De ijver waarmee de brief in de Nederlandstalige pers werd vertaald en de gretigheid waarmee hij gedeeld en gepromoot wordt door figuren die zich in het centrum of zelfs aan de linkerzijde van het politieke spectrum bevinden, zegt iets over de hegemonie die nieuw-rechts ondertussen heeft weten uit te bouwen. Een hele hoop aannames, stellingen en vertrekpunten die tot voor kort enkel tot de rechtse sfeer behoorden zijn nu, mede door toedoen van deze brief, verder genormaliseerd en worden als onbetwistbare vertrekpunten voor ieder verder spreken gereproduceerd.
Wat ik daarom wil doen is de betwistbaarheid van enkele van de stellingen waarop de Harperbrief zich baseert, opnieuw centraal stellen en de vele simplismen die in de brief vervat zitten compliceren.
Vrijheid van spreken?
De eerste zin van de tweede paragraaf bevat de eigenlijke kern van de brief. Ik citeer voluit: “De vrije uitwisseling van informatie en ideeën, de levensader van een liberale samenleving, wordt met de dag verder beknot.” Het is van belang deze zin grondig te analyseren want het is de sluitsteen die het hele betoog samenhoudt. De samenleving wordt gereduceerd tot een liberale samenleving en de – niet een – levensader van de liberale samenleving is volgens de auteurs “de vrije uitwisseling van informatie en ideeën”. Dat is een zeer beperkende en hedendaagse invulling van wat het liberalisme inhoudt en het roept sterke reminiscenties op met de wijze waarop ter (extreem-)rechterzijde de liberale democratie wordt verengd tot een zeer specifiek recht, namelijk het recht op vrije meningsuiting.
Een dergelijke reductie heeft een politiek en retorisch effect, het opent een speelveld waarin vrijwel iedere vorm van kritiek kan geïnterpreteerd worden als een aanval op de vrije meningsuiting en op de liberale democratie in zijn geheel. Door de liberale democratie te verengen tot de liberale samenleving en de kern van de liberale samenleving tot ‘de vrije uitwisseling van informatie en ideeën’, begeeft de Harperbrief zich op een speelterrein waarop de bescherming van het ‘vrije debat’ al te snel kan aangewend worden om kritiek te diskwalificeren. Kritiek kan immers altijd opgevat worden als een zekere belemmering of bemoeilijking ten aanzien van de circulatie van bepaalde informatie en ideeën.
De vrijheid om ideeën en informatie uit te wisselen is ook binnen een liberaal-democratische samenleving steeds beperkt. Er zijn minsten drie niveaus waarop die vrijheid op directe en indirecte wijze wordt ingeperkt. Een eerste niveau is het wettelijke niveau. Iedere liberale samenleving legt bepaalde restricties met betrekking tot wat publiekelijk kan geuit worden. Oproepen tot geweld, verheerlijking van terreur, smaad, laster, bedreigingen, negationisme en racisme kunnen in België en vele andere landen bijvoorbeeld worden bestraft.
Een tweede niveau waarop uitwisseling van ideeën en informatie wordt beperkt is dat van de eigendomsverhoudingen. In liberale samenlevingen is informatie – en dus ook ideeën, debat, ‘het woord’, etc. – een waar. Informatie wordt achter betaalmuren geplaatst, gepatenteerd en geprivatiseerd. Van een universele en algemene toegankelijkheid is geen sprake, want de klassenverhoudingen die de schaduwkant zijn van de eigendomsverhoudingen bepalen toegang tot informatie en communicatie.
Een derde niveau waarop uitwisseling van ideeën en debat wordt beperkt in een liberale samenleving is dat van het normatieve. Hedendaagse samenlevingen worden niet alleen gekenmerkt door wetten of economische verhoudingen, maar evenzeer door een zeer fijnmazig netwerk aan sociale normen. Die normen zijn doorgaans ongeschreven, het zijn geen wetten of collectieve afspraken, maar niettemin gelden ze. Wie ze overtreedt kan zich verwachten aan een brede waaier van mogelijke sociale sancties die gaan van een beleefde vingerwijzing tot regelrechte uitsluiting. Net zoals bij eigendomsverhoudingen of wetten, maken normen een zeker spreken mogelijk maar belemmeren ze ook in veel gevallen het spreken. Wat vrije meningsuiting heet wordt op ieder moment ingebonden door normen en is daarom dus nooit absoluut (en kan dat ook niet zijn).
Spreekposities
Normen zijn nooit neutraal, ze zijn steeds de uitdrukking van heersende machtsverhoudingen – wat meteen ook het potentiële geweld verklaart wanneer een norm overtreden wordt. Normen bepalen wat als norm-aal en wat als ab-norm-aal wordt beschouwd: wie een norm overtreedt wordt daarom als ‘raar’, ‘onbeleefd’, ‘marginaal’ tot en met ‘krankzinnig’ of ‘gevaarlijk’ bestempeld, wie de norm volgt wordt als ‘beschaafd’, ‘beleefd’ en ‘aangepast’ aanzien. Geldende normen zijn altijd op innige wijze verbonden met spreekposities, ze bepalen wie, waar en op welke manier het woord kan nemen. Doorheen de bril van het verleden wordt dit meer dan duidelijk. In het Vlaanderen van de jaren vijftig was het de priester die sprak in de kerk, de dokter in zijn kabinet, de vader aan de gezinstafel, de leraar voor de klas, etc. Wat we de vrijheid van meningsuiting noemen was in de praktijk vaak een privilege, de zogenaamde vrije uitwisseling van ideeën was doorgaans een monoloog.
Mede door de democratiseringsbewegingen van de jaren zestig en zeventig, zijn bepaalde spreekposities gedemocratiseerd geworden – wat uiteraard een goede zaak is. Er werd tijdens die decennia een strijd aangegaan met de heersende machtsverhoudingen en die strijd uitte zich vooral op het niveau van de heersende normen. Vandaar ook dat ‘68 wel eens, een beetje ten onrechte, omschreven wordt als een culturele revolutie. Een andere misvatting rond ‘68 is dat de rebellie van toen zou geleid hebben tot het verdwijnen van traditionele normen. Dat is de eeuwige jammerklacht van de conservatieven en tegelijk de grootspraak van sommige naïeve progressieven. De waarheid is dat tijdens de jaren zestig en zeventig een deel van de heersende normen werden weggevaagd en een deel werd herschreven. Maar het leeuwendeel van de normen werd gewoon behouden en er ontstonden nieuwe normen die uitdrukking waren van zowel nieuwe als bestaande machtsverhoudingen.
Eén van de normen die bleef was bijvoorbeeld het feit dat witte, welgestelde mannen de meest invloedrijke machtsposities behielden in zowat alle regionen van de samenleving: politiek, cultuur, media, onderwijs, bedrijfsleven, middenveld. Die machtsposities konden blijven bestaan dankzij blijvende norm-alisering van seksisme en racisme, en ze hielden geprivilegieerde spreekposities in stand. Onder zij die deze spreekposities bekleden heerst het idee dat vrijheid van meningsuiting – hun vrijheid van meningsuiting – absoluut is. Zij zien hun eigen spreken als een belichaming van de vrijheid van meningsuiting. Vanuit hun perspectief kan iedere kwestie verheven worden tot ‘debat’, kan iedere mening gelabeld worden als ‘een interessante stem’, is politiek ‘een passie’ en onenigheid een manier om ‘de horizon te verruimen’. Het is door hen dat een strijdbeweging als Black Lives Matter steevast herleid wordt tot een ‘racismedebat’. De discrepantie met mensen die zich niet in dergelijke positie bevinden, met mensen voor wie ‘het debat’ in werkelijkheid een strijd is op leven en dood, wordt treffend verwoord door Edouard Louis in Ze hebben mijn vader vermoord:
“(…) de heersende klasse kan klagen over een linkse regering, kan klagen over een rechtse regering, maar een regering bezorgt ze nooit spijsverteringsproblemen, een regering verbrijzelt nooit hun rug, (…) De politiek verandert niets of erg weinig aan hun leven. Ook dat is vreemd, zij doen aan politiek terwijl de politiek bijna geen invloed op hun leven heeft. Voor de heersende klasse is politiek meestal een esthetische kwestie: een manier van over zichzelf te denken, een manier om de wereld te zien, om zichzelf op te bouwen. Voor ons was politiek een kwestie van leven of doodgaan.”
Gekwetste gevoelens
#MeToo, Black Lives Matter en nieuwe vormen van klassenstrijd die zichtbaar worden in bewegingen als de gilets jaunes of figuren als Corbyn of Sanders, dagen de heersende machtsverhoudingen uit. Dat gebeurt onder andere door heersende normen op actieve wijze uit te dagen en mensen die over geprivilegieerde spreekposities beschikken openlijk te bekritiseren. We leven op dat vlak in een tijd die vergelijkbaar is met de jaren zestig en zeventig: er tekent zich een razendsnelle normverschuiving af. Wat gisteren nog als norm-aal werd gezien, is nu een (terecht) probleem. Groepen die zich voorheen in spreekposities bevonden van waaruit ze niet gehoord werden, kunnen zich dankzij sociale media beter dan ooit te voren organiseren. Ook al hebben sociale media vanuit democratisch oogpunt heel wat tekorten, de horizontalisering heeft wel degelijk geleid tot nieuwe mogelijkheden om spreekposities te democratiseren.
Die democratiseringsgolf impliceert inderdaad dat sommigen, veel meer dan vroeger, kritiek krijgen te verduren, soms gedwongen worden te kijken naar de gevolgen van vertogen die ze via hun platformen verspreiden, genoodzaakt zijn om aan zelfonderzoek te doen, en, ja, soms ook hun positie moeten verlaten. Het is juister om dit te begrijpen als een proces van democratisering dan als een uiting van ‘cancel culture’. Eén van de perverse effecten van de Harperbrief is dat de inzet van die democratiseringsstrijd opnieuw afgeleid wordt naar de gekwetste gevoelens van mensen die eigenlijk over geprivilegieerde posities beschikken.
Er heerst inderdaad een cancel culture, maar het is niet de cancel culture die ondertekenaars van de brief in gedachten hebben. De ware cancel culture bestaat erin dat de inzet van bewegingen als #MeToo of Black Lives Matter wordt overstemd door anekdotes en gebeurtenissen in de marges van die bewegingen. Er is een mediamachine die vanuit een winstmotief de kleinste conflicten, de interpersoonlijke vetes en strijd om symbolen steevast uitvergroot omdat dit het ideale materiaal levert om mediarelletjes rond te organiseren. En er zijn intellectuelen, pundits, opiniemakers en journalisten die zich vervolgens al te graag profileren op die relletjes. Hierdoor hoeft het vooral niet te gaan over de kern, over het systeem, over concrete levens en lichamen die sterven onder dagelijks geweld.
Het is van die cancel culture dat de Harperbrief één van de beste voorbeelden is.
door Thomas Decreus, oorspronkelijk verschenen bij De Wereld Morgen