Zomaar wat berichten van de laatste maand. Vrijdag 23 augustus maakte het CBS bekend, dat het aantal daklozen in Nederland in tien jaar tijd meer dan verdubbeld is. In 2009 waren 17.800 mensen dakloos. Vorig jaar waren dat er 39.300. Vooral het aantal jonge daklozen is in tien jaar tijd toegenomen. Vorig jaar was 1 op de 3 daklozen tussen de 18 en 30 jaar. Uit de cijfers blijkt verder dat het vaak mannen zijn die dakloos zijn en dat meer dan de helft van de daklozen een migratieachtergrond heeft.
Dinsdag maakte de koepel van voedselbanken bekend, dat het aantal deelnemers aan voedselbanken is gestegen. Uit de halfjaarsenquête onder de voedselbanken blijkt dat het klantenaantal nog steeds toeneemt. Het aantal geholpen huishoudens steeg met 8%. Het aantal kinderen steeg met bijna 7%
De samenstelling van het klantenbestand lijkt te veranderen. Er werden relatief meer alleenstaanden en eenoudergezinnen geholpen. Het aantal ouderen dat een beroep doet op voedselhulp stijgt ook. Dit zou kunnen komen doordat de kosten van levensonderhoud harder zijn gestegen (BTW-verhoging, en energie) dan de pensioenen en AOW.
Eind juli werd bekend dat het aantal spookjongeren toeneemt. In principe staan burgers in Nederland ingeschreven bij de gemeente op het adres waar je woont. Spookjongeren staan niet ingeschreven bij de gemeente. Of ze hebben de afkorting ‘VOW’ achter hun naam. Dat zit zo. Bij een verhuizing geef je dat door aan de gemeente. Maar soms doet men dat niet. Of iemand anders schrijft jou uit zonder een nieuw adres van jou op te geven. Dan krijgt de persoon waarvan de woonplaats onbekend is de afkorting VOW achter zijn of haar naam. ‘Vertrokken Onbekend Waarheen’. In 2018 hadden 50.124 jongeren tussen de 18 en 27 jaar de letters VOW achter hun naam, ruim 1500 meer dan het jaar ervoor. Die letters VOW achter een naam hebben grote gevolgen. Als de gemeente niet weet waar je bent, dan wordt je BSN-nummer als het ware bevroren. Dat betekent dat je kan fluiten naar alle voorzieningen van de verzorgingsstaat. Je kunt geen zorgverzekering afsluiten, uitkering aanvragen of een baan aannemen. Jongerenwerkers zien deze doelgroep vaak afglijden in de criminaliteit of de prostitutie.
En dan dit bericht: Het aantal miljonairs in Nederland blijft toenemen. Ons land telde begin 2017 ongeveer 115.000 miljonairshuishoudens, zo’n 3000 meer dan een jaar daarvoor. Gemiddeld beschikten de miljonairs over een vermogen van ruim 3 miljoen euro. Daarbij zijn de waarde van de eigen woning en eventuele hypotheekschulden niet meegeteld. Een groot deel van het vermogen van de miljonairs zit vaak in eigen bedrijven. Het besteedbaar jaarinkomen van miljonairshuishoudens bedroeg in 2017 gemiddeld 117.000 euro, waar niet-miljonairs het gemiddeld met 40.000 euro moesten doen.
Er zijn allerlei meer of minder voor de hand liggende commentaren op bovenstaande nieuwsberichten mogelijk. Duidelijk is in ieder geval dat de kloof tussen heel arm en heel rijk sterk toeneemt, waarbij de regering de armen armer en de rijken rijker maakt. Terwijl de laatste groep allerlei belastingvoordelen van de overheid geniet, worden de armen onderworpen aan o.a. het controleregiem van de bijstand, waarbij ze aan een woud van streng gecontroleerde regels worden onderworpen – sommigen spreken van een sociaal panopticum – en moeten leven van een veel te laag sociaal minimum.
Deels is daarmee al een antwoord gegeven op de vraag hoe kan het, dat in een rijk land als Nederland spookjongeren zonder enige voorziening rondzwerven, mensen geen geld hebben om eten te kopen en een beroep moeten doen op de voedselbank, en het fundamentele mensenrecht van een dak boven je hoofd in Nederland voor velen niet wordt gerealiseerd? Het is deels het gevolg van overheidsbeleid. Het zou te ver voeren, in dit artikel alle oorzaken op te sommen. Een paar opmerkingen. Daklozen, mensen die een beroep doen op de voedselbank, spookjongeren, hebben vaak te maken met een schuldenproblematiek. Globaal zijn er de volgende typen schulden te onderscheiden:
1. Overlevingsschulden. De schuldenaar heeft te weinig inkomsten in verhouding tot zijn vaste lasten. Dit type schulden komt vooral voor bij mensen die rond het sociaal minimum leven. Deze schuldenaars zullen moeten proberen om hun inkomsten te verhogen door bijvoorbeeld werkaanvaarding of door via hulpverlening gebruik te maken van inkomensverruimende maatregelen, zoals huurtoeslag en zorgtoeslag maar ook het vaak ingewikkelde gemeentelijk minimabeleid.
2. Overbestedingsschulden. De schuldenaar heeft in beginsel genoeg geld, maar heeft te veel kredieten afgesloten en is hierdoor in financiële problemen gekomen. Hier vinden we de middengroepen die door hoge kosten zoals kinderopvang betalen of een hypotheek, het hoofd niet boven water kunnen houden.
3. Aanpassingsschulden. De schulden zijn een gevolg van een aanzienlijke verandering aan de uitgaven- en of inkomstenkant. Denk aan situaties als echtscheiding, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en dergelijke.
4. Compensatieschulden. Deze schulden ontstaan door psychologische problemen zoals drugs- of koopverslaving. Hierbij zullen de problemen die de basis vormen van de problematische schuldsituatie moeten worden opgelost.
Er is nog een vijfde vorm, de zogenaamde ‘aangekoekte schulden’. Dat zijn schulden die ontstaan door boeten, rente, aanmaningen, incassokosten, afsluitingen en aansluitingen, bezoek van deurwaarders, et cetera. Door dergelijke bewegingen rond de oorspronkelijke schuld verdubbelen schuldbedragen zich snel.
Duizenden hulpverleners en ambtenaren zoals GGZ-consulenten, sociaal raadslieden, maatschappelijk werkers, socialedienstambtenaren etc. houden zich in Nederland bezig met pogingen, de schuldenproblematiek van bovengenoemde categorieën op te lossen. En er is wetgeving, zoals de WSNP, de Wet Schuld Sanering Natuurlijke Personen. Over deze hulpverlening als het eigenlijk te laat is valt veel te zeggen, maar ik wil in dit stukje het overheidsbeleid onder de loep nemen. Moeten we niet ook een preventief beleid voeren?
Wat opvalt bij bovengenoemde typen schulden is in de eerste plaats dat veel schuldenaren blijkbaar geen financiële reserve hebben om klappen op te vangen of onvoorziene uitgaven te financieren (de overlevingsschulden en de aanpassingsschulden). In de tweede plaats dat regelingen en publieke diensten vrij snel wegvallen als bijvoorbeeld het inkomen uit betaald werk wat hoger is (de overbestedingsschulden). Hoe komt het dat er geen financiële reserve is? Ik denk in de eerste plaats omdat het sociale minimum veel te laag is om van te leven. Je kunt er in het gunstigste geval je vaste lasten mee betalen, en je dagelijkse boodschappen als je zuinig aan doet, maar aan het eind van de maand zit je bij wijze van spreken op 0. Er is geen gelegenheid om te sparen. Uit het oogpunt van preventief beleid heeft het dus wel degelijk zin om het sociale minimum te verhogen. De FNV voert momenteel campagne om het wettelijk minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen naar 14 euro per uur te krijgen onder het motto: #samenvoor14. Maar dat is niet voldoende. Ook is het de vraag, of bepaalde publieke voorzieningen zoals eigenlijk ook de kinderopvang, niet goedkoper moeten worden om de mensen met overbestedingsschulden tegemoet te komen.
Maar vele regelingen zullen moeten veranderen, zoals de Participatiewet waaruit de bijstandsuitkeringen worden betaald. Bij de invoering van de kostendelersnorm – (een korting in de bijstand als er een volwassene bij je in huis woont) werd erop gewezen, dat die de toename van het aantal spookjongeren zou bevorderen. Hoofden van eenoudergezinnen zouden wel eens hun meerderjarig kind het huis uit kunnen bonjouren, om de korting van de kostendelersnorm te ontlopen, zeker wanneer het hoofd van het eenoudergezin het water financieel gezien al aan de lippen staat. Eigenlijk is de hele Participatiewet zo ingericht, dat het onder dat regime onmogelijk is een reserve op te bouwen om calamiteiten op te vangen. Het principe is: als er van elders inkomsten zijn, bijvoorbeeld uit deeltijdarbeid, wordt dat in mindering gebracht op je uitkering, en als je ergens kosten kunt besparen, word je ook gekort. Dit basisprincipe maakt het ook onmogelijk een reserve op te bouwen.
Ronduit belachelijk zijn de regels op het gebied van kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en waterschapslasten. Om voor kwijtschelding in aanmerking te komen moet je spaargeld letterlijk 0 zijn. Heb je een paar honderd euro, dan moet je al betalen. Dus de minima worden voor de keus geplaatst: zorgen dat ik totaal geen reserve heb, of eerst 500 sparen voor de belastingen en dan begin ik pas te sparen voor mezelf.
Er lijkt mij een verband te bestaan tussen de nieuwe cijfers over dakloosheid en de spookjongeren. Vooral het aantal jonge daklozen is de afgelopen tien jaar toegenomen. Een deel van de jongeren dat verschijnt in de daklozenstatistieken lijkt mij te behoren tot de categorie spookjongeren. En hiermee stuiten we op een ander fenomeen van een falend overheidsbeleid: de rigide administratieve bureaucratische registratiesystemen met haar controlemechanismen, die verhinderen dat een dakloze uit zijn of haar situatie komt. Bekend bij daklozen en spookjongeren is het principe van de administratieve vicieuze cirkel. Zoals we hiervoor zagen hebben spookjongeren de afkorting VOW achter hun naam en is het BSN nummer bevroren. Dan kom je voor allerlei regelingen niet in aanmerking, en dus kun je je problemen niet oplossen. Om een bijstandsuitkering aan te vragen, moet je niet alleen een werkend BSN nummer hebben, je moet je woon- of verblijfplaats opgeven. En jezelf legitimeren met een ID-kaart of paspoort. Veel daklozen hebben dat niet. Dus geen bijstandsuitkering, dus geen begin van een oplossing. Hoe belachelijk de systemen zijn blijkt wel uit het feit, dat daklozen die toch een uitkering krijgen te maken krijgen met ‘struikbezoeken’. Handhavers gaan op pad in parken en straten om te controleren of de bewuste dakloze zich wel bevindt bij het opgegeven bosje of bruggetje.
Het is onmogelijk alle aspecten van een preventief beleid te behandelen, ik heb enkele punten genoemd. Maar bij deze regering ontbreekt de politieke wil om de kloof tussen arm en rijk te verkleinen en iets aan bovengenoemde zaken te doen, te financieren door de rijken een beetje meer belasting te laten betalen. En niet te vergeten de grote bedrijven te belasten, die van gekkigheid niet meer weten wat ze met hun geld moeten doen. Er is geld zat!
– door Piet van der Lende, oorspronkelijk verschenen bij de Bijstandsbond