Het huidige Guyana heette voor de onafhankelijkheid Brits Guyana – er waren immers ook Spaans Guyana (thans deel van Venezuela), Nederlands Guyana (Suriname), Frans Guyana en Portugees Guyana (thans deel van Brazilië). Albert Helman, zelf “inheems” Nederlands-Guyanees, heeft de delen in een opus magnum Avonturen aan de Wilde Kust gezamenlijk in hun ecologische en historische samenhang beschreven. Voordat het “Brits” was vielen de losse onderdelen als aparte koloniën van de West-Indische Compagnie onder wat eigenlijk nog niet bestond, Nederland (Zeeland misschien eerder, hoewel de gemiddelde Zeeuw[se] hier uiteraard ook niets mee te maken had).
Guyana bestond uit de afzonderlijke koloniën Essequibo, Berbice en Demerara (of Demerary). Berbice was zo gastvrij voor zijn witte overweldigers dat het de uitdrukking “naar de barrebiesjes gaan” heeft opgeleverd als blijvende herinnering.
Ter plaatse weet men wel van die Nederlanders, de hoofdstad heeft van 1784 tot 1812, toen de Britten het gekoloniseerde geheel overnamen, Stabroek geheten en een krant ter plaatse heet dan ook Stabroek News. Er wordt misschien door een enkeling zelfs nog Nederlands gesproken dat niet van Suriname komt. Niet dat Nederland zich ooit zal inspannen voor de taal in de diaspora. En al helemaal niet als het de taal van slaven was. Vandaar de achteloosheid en het gebrek aan gegevens.
In 1763 werd Berbice overgenomen door opstandige slaven. Als het gelukt was zou het een nog eerder vrijgevochten land geweest zijn dan Haïti (de opstandelingen daar is hun geslaagde revolte nooit vergeven, zoals de Clintons tot op heden demonstreren).
Het verhaal zoals beschreven in 1888:
– Een kleine slavenopstand vond 5 juli 1762 plaats op de plantage Goedland en Goed Fortuin van Laurens Kunckler. Daarbij vonden iets meer dan dertig tot slaaf gemaakte Afrikanen de dood. Tijdens de veiling van de Afrikanen van de Eenigheid kocht Kunckler dan ook de meeste slaven. Na het neerslaan van deze opstand bleef de sfeer in de kolonie dreigend. Kapitein Menkenveld leende op verzoek 6 kanonnen van de Eenigheid uit aan de commandant van het fort.
Logboek, 28 juli 1762: “wij lieten onse 6 staardtstukken aan landt omdat de gouverneur dezelve noodig hadde voor ’t landt en zoude dezelve nadat hij dezelve hadde gebruijkt met een ander schip nastueren”
Situatie in de kolonie
Op 16 september 1762 schreef Wolfert Simon van Hoogenheim, gouverneur van de kolonie Berbice, een lange brief aan de directeuren van de Sociëteit van Berbice, het bestuur van de kolonie. (Als gouverneur vertegenwoordigde Van Hoogenheim het bestuur.) Hij schreef dat de toestand in Berbice nog steeds erg slecht was. De heersende ziekte (waarschijnlijk dysenterie) woedde erger dan ooit tevoren en had al de levens geëist van twee leden van de raad (Emmanuel Hosch en Charbon) en enkele directeuren van de sociëteitsplantages. Hierdoor had het Hof van Politie en Criminele Justitie niet genoeg leden meer om bij elkaar te komen voor vergaderingen. Verder vermeldde hij dat op tien mannen na, alle soldaten op het fort overleden of ziek waren. Hij drong er dan ook op aan dat er meer soldaten en Europees personeel naar de kolonie gestuurd zouden worden. In twee latere brieven, van 25 september en 25 november, meldde Van Hoogenheim ook dat er nagenoeg geen proviand meer in de kolonie was. De versterking bleek niet op tijd te komen.