Ballade van de zee

Niet de wind, maar een boze mond
doofde de kaars. De koningszoon verdronk.

Wie op hem wachtte werd gek van verdriet
en sprong in zee. Beiden werden een lied.

Is het water te diep, koopt men een plaats
op een boot. De afstand is niet zeer groot.

De levens aan boord, zij wegen zo zwaar
en de boot is licht. Ook brandt er geen kaars.

Aan de overkant is nog een feest aan de gang.
Men eet er de wereld, al eeuwen lang.

Spoelen de lijken aan, vangt men ze op
en wordt stil. Een minuut lang spreekt God.

Daarna blazen monden het fort weer dicht,
voor de poort ligt een oorlogsschip.

De doden in zee, ook zij worden een lied.
Het zingt niet, het huilt.

En toch hoort men het niet

Bron: De Wereld Morgen, alwaar de dichter, Charles Ducal, dichter des vaderlands wordt genoemd