Op 6 mei 1938 veroordeelt de rechtbank in Amsterdam de socialistische schrijver Maurits Dekker tot een boete van 100 gulden – in die dagen een flink bedrag – wegens het “beledigen van een bevriend staatshoofd”. Het bevriende staatshoofd in kwestie is de Duitse bondskanselier Adolf Hitler. Dekker heeft Hitler er in een brochure van beticht zodanig ernstige geestelijke defecten te vertonen, dat hij een gevaar vormt voor de wereldvrede. Een rake inschatting, ben je geneigd te denken. In 1938 kan de OvJ zich echter maar matig vinden in Dekker’s profiel van Hitler. Hij is van mening dat de brochure een “geest van haat en minachting ademt”, die niet past bij de hartelijke verhoudingen tussen Nederland en het naziregime.
Dekker is één van de meer kleurrijke figuren uit de vooroorlogse revolutionair-socialistische beweging. Geboren in 1896 in een joods middenstandsmilieu, moet hij al jong mee werken in de nering van zijn vader. Zoals zovelen in die tijd gaat hij onmiddellijk na het afronden van de lagere school op zoek naar een dienstbetrekking. Het leven is hard in de volksbuurt in Amsterdam-Oost waar Dekker opgroeit en elke cent die bij het gezin binnenkomt is meegenomen. Voor een vaste baan met reguliere werktijden is Dekker niet in de weg gelegd, hij droomt ervan schrijver te worden. Hij komt in contact met de arbeidersbeweging en neemt op 12 november 1918 – de dag dat Pieter Jelles Troelstra de revolutie uitroept – deel aan een demonstratie bij de Oranje-Nassau kazerne om de vrijlating van enkele gevangen zittende kameraden te eisen. De soldaten openen het vuur. Dekker bevindt zich in de voorste rijen, maar komt met de schrik vrij. Anderen zijn minder gelukkig: vier mensen worden doodgeschoten.
Dekker besluit zich toe te leggen op de literatuur en richt samen met o.a. Jef Last het arbeiders-schrijvers-collectief Links Richten op. Ook wordt hij lid van de CPN. In 1936 verlaat hij naar aanleiding van de Stalinistische zuiveringen deze partij echter weer.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog worden zijn boeken verboden. Als jood verkeert hij voortdurend in gevaar. Zowel hij als zijn vrouw Mien Hellinga worden actief in de illegaliteit. Mien is al vanaf 1940 betrokken bij de Nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen, het verzetsblad waaruit later Het Parool voort zal komen. Ook vervalsen ze persoonsbewijzen en zorgen ze voor schuilplaatsen voor joodse onderduikers. Zijn rol in het verzet zal Dekker in 1949 de prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet opleveren. In 1944 wordt de druk zo groot dat zowel Maurits als Mien besluiten zelf óók onder te duiken. Beiden overleven de oorlog.
Ondanks alle eerbewijzen die Dekker na de oorlog mag ontvangen, blijft het hem materieel tegenzitten. Zowel hij als Mien lijden aan een chronische ziekte, wat hoge kosten met zich meebrengt. De laatste jaren van zijn leven is hij als gevolg van een reumatische aandoening in het geheel niet meer in staat te schrijven. In 1962 overlijdt Maurits in het ziekenhuis. Wanneer vrienden de bedlegerige Mien de nare boodschap willen overbrengen, vinden ze haar thuis dood in bed.
Verder lezen: werk van Maurits Dekker bij de Digitale Bibliotheek van de Nederlandse Letteren (dbnl)
Over de rechtszaak tegen Dekker: het Amsterdam Museum
Biografie van Dekker