Opstanden en oorlogen zijn er altijd al geweest. Koninkrijken verdwenen en grenzen werden veranderd. Strijd, altijd maar weer strijd. Maar ook Liefde en Opoffering. Bloederige taferelen zijn te zien op muurschilderingen in grotten en in de oudste geschriften vinden we beschrijvingen van veldslagen. Wat is er eigenlijk nieuw aan de tijd waarin we nu leven? Geschiedenis is een continue stroom van gebeurtenissen en trekt zich niets aan van de klok die 24 uur telt. Ergens in deze stroom bevindt mijn leven zich, slechts een fractie van een seconde ben ik op deze planeet, en dan weer “weg”.
Als ik in de stad loop kijk ik soms naar de grond en realiseer me dat daarin tientallen meters lagen geschiedenis begraven ligt. Op de markt werden slechts een paar generaties terug nog mensen onthoofd, over die plek loop ik “gewoon”. In Berlijn werd ik zó de geschiedenis ingetrokken van die stad dat de grond onder mijn voeten letterlijk heet werd. Bij het oude hoofdkwartier van Hitler in Berlijn moest ik weg, ik verdroeg het niet. Het geschreeuw in de folterkamers van de Gestapo naast dit gebouw drong zo diep bij me naar binnen dat ik emotioneel totaal in de war raakte en huilde, uren aan een stuk. Stopt het dan nooit vroeg ik mij af? Waar zijn al die levens gebleven? Al dat leed, die liefde, waar is het heen?
Op de een of andere manier besef ik onderdeel te zijn van een eeuwigdurend verhaal. Alle mensen vóór mij zijn nog levend aanwezig, daar kan ik mijzelf niet van loskoppelen, we zijn nog steeds verbonden. Waar mijn leven in de toekomst misschien ooit een fractie van een seconde een rol zal spelen weet ik niet. Maar dát dat zo zal zijn weet ik zeker, mijn leven heeft ook een plaatsje in de stroom van gebeurtenissen die de geschiedenis vormgeven.
En dat is hoopvol, ik was er niet voor niets. Het geeft ook energie om dóór te gaan met de strijd tegen onrecht. Misschien maak ik zelf de omwenteling naar een wereld van Vrede en Vrije mensen niet meer mee, maar daar gaat het ook helemaal niet om.
Citaat van het Engelse poet Percy Bysshe Shelley:
“I am the eye with which the Universe beholds itself and knows itself to be Divine”.