Leninistische politiek is gekenmerkt door een helder, maar foutief, standpunt over het soort van organisatie dat we nodig hebbenvoor een succesvolle, bevrijdende revolutie. Dat standpunt vat ik als volgt samen: Een revolutionaire partij, waarin de meest strijdbare arbeiders en hun intellectuele bondgenoten, met het meest consistente klassenbewustzijn en de ervaring in het aanvoeren van stakingen, demonstraties en andere acties, in een gedisciplineerde organisatie verenigd zijn, is noodzakelijk om een antikapitalistische revolutie te leiden naar de overwinning en daarmee de weg naar het socialisme te banen. Een partij van revolutionaire arbeiders, om de revolutie te leiden en de staatsmacht over te nemen, dat is de kern.
Over hoe die partij functioneert, hoe de strategie ervan is, hoe de verhouding tussen de partij en de diverse organisatievormen van arbeidersstrijd – vakbonden, fabriekscomités, arbeidersraden, assemblees – wordt door Leninisten heel verschillend gedacht. Sommigen zien onverkort de heerschappij van de partij in en na de revolutie als fundamenteel. De uitkomst is dan een eenpartijstaat waarin een straf geleide partij die regering domineert, die regering de economie uit handen van particuliere kapitalisten rukt via nationalisering, en vervolgens zo’n staatsgeleide economie via centrale planning tot snelle industriële groei forceert. Dwang, al was het maar om arbeidsdiscipline af te dwingen, is impliciet in dit model. De hoofdrol van het hele revolutionaire proces valt hier toe – niet aan een arbeidersklasse met haar revolutionaire leiding, maar aan die revolutionaire leiding zelf die de arbeidersklasse als achterban gebruikt en manipuleert.
Na de revolutie heb je dan die leiding als kern van een nieuwe bureaucratische klasse. Ik geloof dat dit een interpretatie van Lenin en Marx is die onrecht doet aan de bedoelingen van beide theoretici/ politici. Maar ik geloof ook dat in het werk van beide heren genoeg aanknopingspunten te vinden zijn om deze interpretatie als een, in eigen termen valide interpretatie van Marx en Lenin neer te zetten. Wat mij betreft gun ik de aanhangers ervan dan ook het begrip dat ze veelal op hun eigen doctrines plakken: Marxisme-Leninisme. De tegenwerping van bijvoorbeeld Trotskisten dat het hier niet om het échte marxisme of het authentieke Leninisme gaat vind ik oninteressant en niet overruigend bovendien. Als niet-Christen vind ik de claim dat het Vaticaan niet het ‘echte Christendom’ belichaamt ook niet erg ter zake. Daar gaan de Christenen over, niet ik. Over wat het échte Marxisme is, mogen de diverse Marxisten zich druk maken, ik niet. Wat mij betreft zijn het allenmaal versies van het Marxisme, sommigen min of meer sympathiek, sommige uiterst antipathiek. En antipathie , afwijzing, verdient dit ‘Marxisme-Leninisme’ – veelal bekend als Stalinisme en/of Maoisme- absoluut.
Interessanter is echter die versie van het Leninisme die de massa-organisaties van arbeiders zelf wel degelijk in het zadel beoogt te helpen. Dan hebben we het over Trotskisme in de brede zin van het woord: een Leninisme dat de revolutie van 1917 als voorbeeld ziet, de dominantie van de Bolsjevistische partij daarin als noodzakelijk en rechtmatig ziet, maar de omvorming van de post-revolutionaire machtsstructuur naar een volstrekt autoritair, bureaucratisch éénpartijbewind als een ontaarding of zelf ontkenning van de socialistische doelstellingen van de revolutie bekritiseert. Antistalinistisch Leninisme, zo zou je het Trotskisme in steno kunnen omschrijven, al verdient dat antistalinisme van veel Trotskisten nog wel een kritische beschouwing die ik hier echter niet zal geven.
Het Trotskisme streeft, in tegenstelling tot het gangbare Marxisme-Leninisme, niet naar partijheerschappij als strategisch doel. Partijleiding is in deze theorie nodig, maar dan als hefboom, als gangmaker en aanvoerder, om de massa-organisatie van arbeiders – democratisch gekozen en terugroepbare comité s en raden – in het zadel te helpen. Ze nemen in die zin de leus van de revolutie in 1917 in Rusland serieus: “Alle Macht aan de Sovjets” – waarbij sovjet gewoon het Russische woord voor ‘raad’ is. De partij is in dit model nodig om een meerderheid van arbeiders en anderen onderdrukten te overtuigen van de noodzaak van zo’n radenmacht, dat als revolutionair democratisch alternatief gesteld wordt tegen bureaucratisch bestuur en indirecte representatieve democratie waarin achter de schermen kapitaal en bureaucratie regeert.
De partij is hier als het ware een soort school van de arbeidersklasse. In en via die partij leren mensen van eerdere revolutionaire strijdervaringen, haar successen, haar mislukkingen, haar dilemma’s. Dat is de partij als “geheugen van de klasse”, zoals het vaak wordt genoemd. Maar de partij is bovenal nodig om de strijd aanéén te smeden, en in een gecoördineerde stormloop op de bestaande orde de macht aan de kapitalistenklasse en hun staat te onttrekken: de partij als generale staf met bijbehorend, als een soort van leger opgevat, apparaat. Hieraan refereert allerlei militaristische terminologie die je bij partijmarxisten, zowel Leninisten als Trotskisten – en helaas heel af en toe ook bij anarchisten – tegenkomt. Leden win je niet zomaar, maar ‘rekruteer’ je zoals het leger ‘rekruten’ werft (of ronselt); de ruggengraat van de partij is het ‘kader’ – zoals in een leger de gezamenlijke officieren en onderofficieren worden aangeduid. De drie genoemde dingen – school, geheugen en generale staf – heeft een partij nodig om haar rol te kunnen spelen. Maar het doel van al haar activiteiten is: de macht aan de democratische zelforganisatie van arbeiders en andere onderdrukten. Dat onderscheidt dit model van het Stalinistische model. Dat maakt discussie over Trotskistische opvattingen ook relevant voor anarchisten als ondergetekende – mensen die immers emancipatie via zelforganisatie beogen, maar dan nadrukkelijk zónder partij, zonder gecentraliseerd gezag en gezag-in-wording.
Over alle drie de aspecten – school, geheugen en generale staf-plus-leger – is veel meer te zeggen. Maar de toets van de Leninistische claim kan ook op basis van historische gebeurtenissen worden afgelegd. Voor iemand als Chris Harman, tijdens zijn leven theoreticus van de Britse Socialist Workers Party en als zodanig één van de slimsten van het stel, was het allemaal glashelder. De Russische Revolutie slaagde, alle andere proletarische revoluties mislukten. De Russische revolutie slaagde in de zin dat ten gevolge ervan enige tijd lang een op arbeidersraden leunend bewind de dienst uitmaakte in het land en stappen richting socialisme probeerde te zetten. In alle andere landen mislukte de revolutie, althans in de zin dat het kapitalisme niet ten val kwam en een bewind van arbeidersraden zoals Trotskisten dat beogen, niet gevestigd werd. Uiteindelijk liep de Russische Revolutie ook mis, omdat ze als geïsoleerd antikapitalistisch eiland uiteindelijk voor kapitalistische druk moest bezwijken, extern en/of intern. Rusland 1917 succesvol. Alle andere revoluties – Duitsland 1918-1923, Spanje 193637, Hongarije 1919, Hongarije 1956, Polen 1980-1981, Iran, 1978-79 en ga zo maar door – mislukt.
En wat was het verschil? In Rusland bestond een goed gewortelde, omvangrijke revolutionaire arbeiderspartij zoals Leninisten die voorstaan: de Bolsjevieken. In al die andere landen ontbrak zo’n partij, was zo’n partij veel te klein om voldoende effect te hebben, of was die partij zo onervaren en zo slecht geworteld in revolutionaire inzichten dat de revolutie onder haar leiding mislukte. Harman hamert in “The Lost Revolution”, een op zichzelf zeer nuttig boek over de Duitse revolutie, de les erin: de revolutionaire partij, onmisbaar voor een revolutie, werd in Duitsland te laat opgebouwd, en toe die er eenmaal was, was het gunstige tij voor een revolutie al gepasseerd. Daardoor mislukte niet alleen de Duitse revolutie, maar werd ook het fatale isolement van de Russische revolutie versterkt. Hitler, Stalin en het voortbestaan van het kapitalisme wereldwijd waren in deze redenering de hoge prijs voor het nalaten van revolutionairen als Rosa Luxemburg om tijdig een effectieve revolutionaire partij in Duitsland van de grond te krijgen.
Derek Thomas, een fan van Harman en een sympathisant van de SWP, vat het samen: “De tragedie van Rosa Luxemburg, een tragedie waarvoor de mensheid nog steeds een hoge prijs betaalt, was dat ze naliet om te doen wat Lenin met de Russische arbeidersbeweging deed: een democratisch centralistische voorhoedepartij bouwen.” (1) De door Taylor aangehaalde Trotski, Russisch leider van de Oktoberrevolutie en kopstuk in de Russische Sovjetstaat in de begintijd, schreef in 1923: “Wat betreft Duitsland is de zaak tamelijk helder. “De Duitse revolutie had misschien gezegevierd zowel in 1918 als in 1919 als er een behoorlijk partijleiderschap was veiliggesteld.” Met zo’n partij lukt het, misschien, zo’n revolutie – als de partij niet teveel blundert. Zonder zo’n partij lukt het sowieso absoluut niet. De taak van revolutionairen is dus: bouw zo’n partij op, en als je in een partij zit waarin dingen niet naar wens gaan, blijf in die partij en werk aan verbetering. Buiten de partij is geen leven, en een nieuwe proberen op te bouwen is pas een goed idee als je absoluut zeker weet dat de oude partij volstrekt verziekt en ontaard is.
Dit klinkt allemaal helemaal niet zo onaannemelijk, en verklaart veel van de intense loyaliteit die Leninisten aan hun eigen organisaties bindt. Maar een nadere blik op historische episodes laat iets heel anders zien. Nee, ik ga hier niet uitleggen waarom juist de dominantie van de Bolsjevistische partij juist bijdroeg aan de ontaarding in revolutionaire zin van de Russische revolutie. Dat komt een andere keer wel weer. Ik vind een blik op het al dan niet mislukken van allerlei niet door partijen geleide revoluties, om te zien of het gemis aan zo’n partij wel zo doorslaggevend was, veel interessanter. Hier komt wat mij betreft bewijsstuk één: de Hongaarse revolutie van 1956. Andy Anderson schreef er een boekje over, dat je – ik zou haast zeggen: vanzelfsprekend – via het onnavolgbaar nuttige Libcom.org kunt lezen. En kortere tekst schreef Nick Heath, die daarvoor trouwens het boekje van Anderson benutte. Ook dat lees je op Libcom.
Anyway, terzake. In 1956 was Hongarije onder Stalinistische, pardon Marxistisch-Leninistische leiding, in een maatschappelijke crisis beland. Het land was na 1945 onder dekking van het Russische leger door de Hongaarse Communistische partij tot Stalinistische staat omgevormd. Forse terreur en rigide arbeidsdiscipline zorgden ervoor dat er een snelle industriële opbouw plaatsvond. Over de ruggen van de klasse in wiens naam het regime regeerde. Maar de druk werd zodanig dat onvrede zich begon te manifesteren. Een deel van het bewind reageerede na de dood van Stalin in 1953 met voorzichtige hervormingen, een ander deel greep elke gelegenheid aan om die weer te torpederen. Maar een verdeeld regime slaagde er minder in om stemmen van dissidentie te smoren. In 1956 begon het onder intellectuelen en studenten te gonzen. En in fabrieken lieten boze arbeiders zich steeds luider gelden. In oktober 1956 bracht een solidariteitsdemonstratie van studenten – solidair met democratische hervormingen in Polen, maar tegelijk ook een stem voor minstens soortgelijke veranderingen in Hongarije zelf – zo’n 200.000 mensen op straat in de hoofdstad Boedapest. Veiligheidspolitie schoot een aantal demonstranten door.
Diezelfde avond brak de revolutie uit. Arbeiders begonnen een algemene staking, jongeren vielen partijgebouwen en dergelijke aan, soldaten en zelfs politiemensen kwamen met wapens en al naar de opstandige bevolking om mee te vechten. In de fabrieken trokken arbeidersraden al snel aan de touwtjes, in buurten en steden vormden zich revolutionaire comités. Het aanwezige Russische leger probeerde de opstand neer te slaan, slaagde daarin niet en blies aanvankelijk de aftocht. Voor zover er nog een Hongaars leger was, stond dat aan de kant van de opstandelingen. Een hervormingsgezinde maar op een zijspoor gezette leider van de Communistische Partij, Imre Nagy, werd premier. Maar diens nieuwe regering kon het radicalisme van de bevolking amper bijhouden. Er kwamen stappen naar verkiezingen met meerdere partijen die inmiddels van de vrijheid gebruik maakten om zich weer op te richten.
Maar er gebeurde nog iets anders: de arbeidersraden en comités zochten contact met elkaar en vormden overkoepelende structuren. De ‘centralisatie’ waar leninisten zo op hameren, kwam vanuit de opstandige bewegingen zelf tot stand, van onderop. Feitelijk lag een groot deel van de maatschappelijke macht niet bij de regering maar bij al die van onderop gevormde revolutionaire machstructuren van arbeiders, scholieren, studenten, soldaten en anderen. Die waren samen zelf dit soort dingen op poten gaan zetten, omdat ze beantwoordden aan hun behoeften en voortvloeiden uit de situatie zelf. Een enkeling zal over eerdere voorbeelden gelezen hebben… bijvoorbeeld in Stalinistische schoolboekjes over de Oktoberrevolutie in 1917 in Rusland, waarin de leus “Alle macht aan de Sovjets” voorkwam (2). Dát vonden mensen wel een tof plan – en ze richtten dat plan nu dus tegen de Communistische partij. Hier was dus geen revolutionaire partij actief als “geheugen van de klasse”, maar veel eerder, en natuurlijk geheel onbedoeld, het stalinistische onderwijssysteem…
Bij dit hele proces was geen revolutionaire partij te bekennen. Arbeiders en hun bondgenoten hadden een regime ten val gebracht en waren met de grondige revolutionaire verbouwing van de Hongaarse maatschappij begonnen. Al die taken waarvoor een partij nodig zou zijn – geheugen van de klasse, school van arbeiders, maar oom gecoördineerde strijd – hadden ze zelf, zonder partij, op weten te lossen. Ja, je kunt de grenspaaltjes verzetten en zeggen dat de stromingen onder arbeiders en de revolutionaire jeugd die consistent voorstander waren van de raden en de comités en hun macht beoogden door te zetten, ‘eigenlijk’ een soort van revolutionaire partij vormden. Maar het was dan een ‘partij’ waar je geen lid van kon worden, geen contributie aan hoefde te betalen, niet uit geroyeerd kon worden. Het was ook een ‘partij’ die zich niet boven de rest van de beweging plaatste, geen zeggenschap erover claimde, geen bindende instructies probeerde te geven en in die zin dus geen leiding in gangbare zin uitoefende. Ik vermoed dat pogingen van revolutionairen om wel als partij op te treden, wel vanuit een organisatie bindende richtlijnen te geven en bevoegdheden op te eisen, onmiddellijk met felle afwijzing van mede-revolutionairen zouden zijn geconfronteerd. Alles wat ook maar léék op een partij die de dienst uitmaakte, stuitte op scepsis: men rebelleerde nu juist tegen zoiets!
Ja, revolutionairen propageerden de strijd, namen initiatieven, namen het voortouw. Ze deden dat in samenhang, in groepsverband. Logisch en terecht! Maar ze deden dat niet in, via of vanuit een formele organisatie van revolutionairen, een partij in de eigenlijke zin van het woord, ontbrak. Die eigenlijke zin wordt door wederom Trotski in 1923 helder benoemd: “de taak van de Communistische partij is de verovering van de macht ten behoeve van de reconstructie van de maatschappij.” Een partij kan propaganda voeren en studie verrichten, maar een partij is geen studiekring of propagandagroep. Chris Harman is daar mistig over waar hij in zijn tekst Party and Class uit 1968-69 schrijft: “De revolutionaire partij bestaat om het voor de meest bewuste en strijdbare arbeiders en intellectuelen mogelijk te maken om aan wetenschappelijke discussie deel te nemen als voorspel tot gerichte en samenhangende actie.” Dat die actie zich richt op machtsverovering vertelt hij niet, waardoor bij hem de partij een soort ideologisch samenhangende actiegroep lijkt te zijn. Maar een partij is dus meer, en precies daar ligt veel van de narigheid Een partij is nu juist precies een orgaan ter machtsverovering, ook als het de bedoeling is dat die macht vervolgens aan de sovjets wordt overgedaan, zoals de Bolsjevieken in 1917 beweerden maar niet echt deden: één van het eerste dingen die ze deden nadat de Voorlopige Regering van Kerenski in de Oktoberrevolutie was verdreven, was een “Raad van Volkscommissarissen”, oftewel een doodgewone regering bóven de Sovjets, in het leven roepen met Lenin als ‘voorzitter’ oftewel premier. Maar terug naar Hongarije 1956: een partij, zo’n machtsveroveraarsorgaan, ontbrak in Hongarije in 1956, en dat deerde de revolutie niet in het minst.
Hongarije had dus een revolutie doorgemaakt die vrijwel hetzelfde tot stand bracht als de Russische Revolutie in september-oktober 1917: de macht aan de raden, de revolutionaire comités die vrijwel overal in het land de dienst uitmaakten, met een regering die amper een stap kon zetten zonder goedvinden en medewerking van die raden. Sterker: ik heb de indruk dat Nagy en zijn kabinet nog aanzienlijk minder in de melk te brokkelen had dan Kerensky in Rusland in zijn nadagen half oktober 1917: de Hongaarse revolutie was zonder partij toen misschien al al verder gekomen dan de Russische revolutie mét partij… De trend was duidelijk richting volledige radenmacht en dus het opzijschuiven van een machteloos en irrelevant geworden regering. En dit alles was bereikt zonder Bolsjevistische partij, of preciezer: tegenóver degenen die zich erfgenamen en zaakwaarnemers van zo’n partij waanden (zij het met gebruikmaking van genoemde schoolboekjes…).
Nu liep het met de Hongaarse revolutie slecht af. De regering van Nagy zette steeds nieuwe stappen om het radicalisme van onderop voor te blijven. Ze stapte uit het door de Sovjetunie gedomineerde Warschaupact, verklaarde zich neutraal, kondigde verkiezingen aan en dergelijke. De partij aan de macht had zich herdoopt tot Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij, met Janos Kadar als voorzitter. Die verdween opeens spoorloos… om kort erna op te duiken en te zeggen dat Russische militairen intussen te hulp waren gevraagd om de ‘contrarevolutie’, zoals de revolutie werd aangeduid, neer te slaan. Nagy werd uiteindelijk opgepakt en geëxecuteerd, Russische tanks en militairen trokken het land en de hoofdstad weer binnen, schoten arbeiderswijken aan flarden. Executies en arrestaties van revolutionaire strijders volgden. De gevechten duurden weken, de stakingsacties tegen de bezetting en contrarevolutie zelfs maanden, en mijnwerkers hielden nog in 1957 een kleinschalige guerrilla in een heuvelgebied.
Bij de aanhoudende stakingen – waartonder een algemene staking – speelde de Centrale Arbeidersraad, product van de revolutie, een rol. Maar uiteindelijk werd de staatsterreur en intimidatie, gecombineerd met honger en ontberingen, de revolutionaire arbeiders teveel. Het stalinistische bewind consolideerde zich, het werk werd hervat, de revolutie was verslagen. Maar binnen enkele jaren begon ook Kadar met hervormingen die een vleugje meer vrijheid, maar ook flink wat ruimere toegang tot consumptiegoederen brachten. De angst van het regime voor de juist verslagen proletarische vijand – eentje die je als machthebber maar bezig rustig kon houden en niet met teveel ontberingen kon provoceren – had hier ongetwijfeld mee te maken. Kadar was bang voor de Hongaarse revolutie, zelfs in de verslagen toestand waarin die revolutie zich bevond.
Was die nederlaag te wijten aan het ontbreken van een revolutionaire partij in Hongarije? Ik zie niet in hoe. Er waren 200.000 Russische militairen, voorzien van vliegtuigen en tanks, bezig met het neerslaan van het verzet. Omliggende stalinistische staten steunden dit, ingrijpen uit kennelijke angst voor revolutionaire besmetting. Westerste staten gebruikten de Russische inval in Hongarije om propagandavoordeeltjes mee te scoren. De Hongaarse revolutie stond er alleen voor, en bezweek tegenover de militaire macht van het Russische imperium. Een revolutionaire partij had binnen de strijd kunnen pleiten voor effectieve tactieken en strategieën: algemene stakingen, barricadegevechten, guerrilla, het opzetten van ondergrondse netwerken. Maar al die dingen gebeurden sowieso al, en konden het tegen de brute militaire macht van de vijand niet redden. Een revolutionaire partij had kunnen pleiten voor verbroedering van Russische soldaten met Hongaarse revolutionairen. Maar ook dat deden Hongaarse revolutionairen sowieso al.
Arbeiders en hun bondgenoten die zichzelf organiseren in een vastbesloten strijd voor revolutionaire transformatie van hun wereld, ontwikkelen zelf de inzichten die ze nodig hebben om te winnen. Mensen die revolutionaire inzichten hebben, verkregen uit eerdere ervaringen en/of uit intellectuele studie, kunnen aan die ontwikkeling bijdragen. En ja, soms kan groepsvorming – bijvoorbeeld om samen een blad uit te brengen, boeken uit te geven, openbare bijeenkomsten te houden om inzichten te verbreiden en ter discussie te stellen waar de strijd iets aan kan hebben – nut hebben. Maar het is onzin om zoiets een revolutionaire partij te noemen, want het wezenlijke aspect ervan – de ambitie om de strijd te leiden en dus boven de strijd te staan – ontbreekt volledig. De strijdende menigten leidden zichzelf. Dat bracht ze in oktober 1956 in Hongarije een grote overwining. In november bleek het niet genoeg om die overwinning tegenover een militaire overmacht overeind te houden. Wel of geen revolutionaire partij had hierop geen aantoonbare invloed.
Het isolement – revolutie in Hongarije, maar geen revolutie die een tweede front opende en dus de druk kon verlichten – werd fataal. Overigens scheelde het niet eens veel, want in Polen leidde een soortgelijke maatschappelijke crisis tot vergelijkbare taferelen als in Hongarije, alleen minder heftig. Een iets slimmer optredende partijleiding die via beperkte concessies de haar greep wist te herstellen, speelde daarin een rol. Dat de Poolse studenten en arbeiders wezenlijk meer succes hadden gehad als ze maar een eigen revolutionaire partij hadden gehad, is alweer niet erg aannemelijk. De woede van Poolse arbeiders was domweg niet diep en wijdverbreid genoeg om een explosie Hongaarse stijl op gang te krijgen, de illusies in (hervormingen van) het systeem te sterk. Wel had consistente revolutionaire propaganda de greep van illusies in de goede wil van Poolse partijleiders en hun hervormingsstrategie wat kunnen verzwakken. Maar het verbreiden van inzichten is nadrukkelijk niet hetzelfde als het georganiseerd leiden van revolutionaire strijd.
Hoe dan ook, de revolutie in Hongarije werd met terreur gesmoord, terreur van de militaire macht van de Sovjetunie en haar plaatselijke filiaalhouders. Partijvorming van revolutionairen had aan die militaire overmacht geen biet veranderd, het had de beweging eerder kwetsbaarder gemaakt door de contrarevolutie de ongelijkheid te bieden om leiders op te pakken en af te maken, en formele structuren uit te schakelen. Juist het ontbreken van gecentraliseerde partijorganisatie af de beweging eerder extra kracht door de beweging ongrijpbaar te maken. In die zin is het ontbreken van een revolutionaire partij in Leninistische zin eerder een voordeel dan een nadeel te noemen.
(1) Natuurlijk is het vreemd om Harman erbij te halen via het merkwaardige blog van mijnheer Thomas, die zich momenteel vooral druk maakt over de interne partijstrijd in de SWP, waarbij hij de leiding oproept hard tegen de oppositie op te treden en zich een Leninist van een wel erg onaangenaam soort betoont. Het boek van Harman waar het me om ging heb ik echter niet online in de Harman-rubriek van het Marxistisch Internet Archief gevonden, vandaar de indirecte wijze van verwijzen. En het betoog van Thomas is in zin harde formulering van het argument voor een Leninistische partij ook wel weer erg illustratief.
(2) Ik heb dit uit een boek over de Hongaarse opstand dat ik in 1978 cadeau kreeg en enige tijd later met smaak verorberd heb. Het is vanuit Westers-liberale, traditioneel anticommunistische, visie geschreven, maar tegelijk góéd geschreven en met oog voor detail. Als er één boek is waarvan ik het gevoel kreeg dat er een ander soort democratie is die waard is om voor te vechten dan de eens-in-de-vier-jaar-stemmen-en-verder-doen-wat-je-gezegd-wordt-versie die we allemaal kennen, dan zou het wel eens dat boek kunnen zijn. Titel: “De Hongaarse Opstand: zeven dagen van strijd”, als ik het me goed herinner. Maar wie het ook alweer schreef…? Google weet raad! Noel Barber heet de auteur, hij was als journalist destijds in Boedapest getuige van wat zich afspeelde.
Geschreven door Peter Storm en oorspronkelijk op zijn site ravotr.nl verschenen.
Het gaat dus over een revolutionaire partij, die er niet was in 1956 in Hongarije, maar was die er wel geweest, dan ook onmachtig zou zijn.
Waar gaat dit verhaal over?
Dat vragen we ons bij jouw verhalen ook wel eens af 😉
@1 Het lijkt me te gaan over het verbazingwekkende fenomeen dat arbeiderszelfbestuur zo maar, schijnbaar vanuit het niets, vorm kan aannemen.
Maar dat we nooit aan de weet zullen komen waarop dat uitloopt, aangezien dit proces, in de zeldzame gevallen dat het plaatsvond, steeds door geweld van buitenaf is verstoord.
Over de Spaanse burgeroorlog zijn soortgelijke verhalen in omloop.