Zo begint het dus. Met een boerkaverbod

Vanaf 1 augustus is het ‘Gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding’ officieel van kracht. Van meet af aan was duidelijk waar deze wet eigenlijk op gericht is – in de volksmond heet de wet niet voor niks gewoon het ‘boerkaverbod.’ Maar omdat het nu eenmaal niet rechtsstatelijk is om één bepaalde religieuze minderheid het recht tot het uiten van de religieuze identiteit te ontzeggen, heeft men net zo lang gewrikt en gemanoeuvreerd tot men een manier had gevonden om het toch allemaal nog binnen de grondwet te kunnen passen. Formeel is het dragen van alle gezichtsbedekkende kleding (incl. bivakmutsen en integraalhelmen) binnenkort verboden in alle overheidsgebouwen, zorg- en onderwijsinstellingen, én in het openbaar vervoer. Behalve als je verkleed bent voor carnaval. of wanneer je voor de uitoefening van beroep of sport een masker moet dragen. In feite heeft de wet alleen praktische gevolgen voor mensen die gewoonlijk met een bivakmuts op naar school gaan – en voor moslima’s die een niqaab of boerka dragen. Die eerste groep bestaat natuurlijk niet – de tweede is in NL zo klein dat we het in wezen over symboolpolitiek hebben. Maar symbolen doen er nu eenmaal toe in de politiek.

In rechtse kringen wordt het ‘boerkaverbod’ gevierd als een overwinning. Want hoewel het eigenlijk maar een heel kleine groep vrouwen direct aangaat, is het verbod een volgende stap in de criminalisering en marginalisering van de moslimgemeenschap in Nederland. Door wetgeving te ontwerpen die er de facto op gericht is, een specifiek deel van een bevolking haar recht op uiting van de religieuze identiteit te ontzeggen, suggereert men dat de aanwezigheid van moslims in de publieke ruimte in strijd is met de sociale hygiëne. Men voedt het beeld van de moslim (of, in dit geval specifieker: de moslima) als een potentieel gevaar voor de samenleving en haar zeden – iemand die onzichtbaar gemaakt moet worden, moet worden weggeretoucheerd uit het publieke. De moslim is de geracialiseerde Ander wiens vrijheden, uitingen, en sociaal verkeer zo goed als mogelijk beheerd en beperkt moeten worden.

Niet alleen politici spelen een belangrijke rol in het creëren van deze hetze tegen moslims – ook de media doen er gretig aan mee. Bijgevoegde afbeelding is van een artikel in het AD van vandaag (‘Vier vragen over het boerka-verbod’) waarin wordt uitgelegd wat burgers moeten doen wanneer zij iemand op heterdaad betrappen op schending van de wet ‘Gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding.’ Met andere woorden: er wordt uitgelegd hoe wij onze medeburgers met boerka of niqaab moeten verlinken of zelf arresteren, om ze dan over te dragen aan de politie. Zoals men kan verwachten werd het artikel meteen gretig door Geert Wilders en consorten gedeeld op sociale media.

Ik houd niet van gratuite vergelijkingen met de jaren ’30-’40, of met de Zuid-Afrikaanse apartheid, om maar een paar historische voorbeelden van racistische bevolkingspolitiek te noemen. Maar ik vind het toch wel héél moeilijk worden om geen vergelijkingen te zien met hoe men in de jaren ’30, beetje bij beetje, stapje voor stapje, langzaam toewerkte naar een poging om onze samenleving van Joden te ‘zuiveren’. Ook dat begon met paspoortregistratie, buurtverboden, het verplicht dragen van een zichtbaar kenmerk, etc. Men kan wijzen op de verschillen, en die zijn er ook voldoende. Maar de rode draad is: iedere juridische, politieke, en discursieve stap leidt langzaam naar een situatie waarin een minderheidsgroep door een steeds groter deel wordt gezien als een paria die hier niet ‘hoort’ –> hier niet zou moeten zijn –> in haar bewegings- en uitingsvrijheid beperkt moet worden –> uit onze maatschappij verwijderd dient te worden.

Dat veel overheidsinstellingen en wetshandhavers al hebben aangegeven dit de facto ‘boerka-verbod’ uit praktische en/of morele overwegingen niet te zullen handhaven, biedt nog enige hoop. Maar dat mainstream kranten als het AD bereid zijn om, onder luid applaus van extreemrechts, het publiek in te lichten over hoe zij deze wet desnoods zélf kunnen handhaven, suggereert dat we als maatschappij al verder zijn gevorderd in het marginaliseren van de moslimgemeenschap dan we ons wellicht realiseren. Kennelijk vinden de krantenredacties dat het inmiddels wel bon ton is om burgers op te roepen tot het controleren, verlinken, en disciplineren van medeburgers – desnoods met geweld, want daar zal ook zo’n burgerarrestatie in veel gevallen op uitlopen.

Korte tijd geleden was er enige controverse vanwege een FvD-politicus die in een interview had gezegd dat de Joden zich in de jaren ’40 “als makke schapen” naar de gaskamers hadden laten leiden. Een feitelijk onjuiste stelling, want er was wel degelijk veel passief én actief Joods verzet tegen de nazi’s. Degenen die zich écht “als makke schapen” lieten leiden, waren de niet-Joodse Nederlanders die massaal de andere kant op keken, bleven ontkennen dat het “ooit zo ver zal komen”, alle indicaties negeerden dat de nazi’s een grootschalige genocide aan het voorbereiden/plegen waren (die indicaties waren er wel degelijk!), of soms zelfs uit angst, berekening of winstbejag bijdroegen aan de vervolging van Joden en andere minderheden. “Hoe heeft het kunnen gebeuren?”, zo vroeg men na de oorlog. Als ik zo het alledaagse nieuws volg, vind ik het niet zo moeilijk om me daar een voorstelling van te maken.

– Mathijs van de Sande op Facebook