Zestien jaar geleden, op mijn 43e, schreef ik onderstaand artikel over mijn woonsituatie van ongeveer tien jaar dáárvoor:
“In het dagelijkse leven ben ik dus helemaal niet assertief, maar nu ik
erover nadenk hebben mijn meest assertieve acties ooit allemaal met wonen en
woningen te maken. Dit grijpt blijkbaar zo diep in op je dagelijkse welzijn dat
het zelfs het beetje assertiviteit dat ik nog ergens herberg mobiliseert.Het is ooit begonnen toen ik een telefoniste van een woningcorporatie aan de
lijn kreeg, waarbij ik al geruime tijd stond ingeschreven voor een woning. Ik
moest acuut weten (in verband met het mogelijkerwijs direct moeten ontruimen
van mijn kamer) of ik al voor een woning in aanmerking kwam.
De regels voor toekenning van een woning waren hier in Eindhoven destijds van
byzantijnse proporties, met als resultaat dat je als alleenstaande (zoals ik)
om te beginnen al slechts voor 10% van het totale woningbestand in aanmerking
kwam. Minstens de helft van die woningen was weer uitsluitend voor bejaarden
bestemd. Van de overgebleven 5% viel een deel van de woningen in een categorie
waarvoor ik een te laag of juist te hoog salaris had. Ik stelde mij voor dat de
wachttijden dermate op zouden lopen dat uiteindelijk alle alleenstaande
woningzoekenden vanzelf tot de categorie der bejaarden zouden gaan behoren en
de regelgeving dus aanzienlijk vereenvoudigd zou kunnen worden. Het moge
duidelijk zijn dat ik mij in een toestand van aanzienlijke frustratie bevond
waar het het vinden van een woning betrof.Nu mocht je die corporatie, in een tijd dat Internet nog geen gemeengoed
voor instellingen en bedrijven was en de telefoon dus het aangewezen
communicatiemiddel was voor dit soort zaken, alleen op dinsdagen tussen 09:00
en 11:00 bellen voor vragen over vrijkomende woningen (waarschijnlijk omdat het
voltallige personeel de rest van de dag bij moest komen van het voeren van
enige telefoongesprekken), met als gevolg dat het je dan minstens een half uur
kostte om iemand aan de lijn te krijgen als het meezat, want half Eindhoven
hing aan de lijn (minstens de helft van Eindhoven is namelijk oerlelijk, dus de
helft van de bevolking wil permanent verhuizen). Het was toevallig net
woensdag, dus tot de volgende dinsdag wachten ging te lang duren. Ik belde het
nummer van de woningcorporatie.“U kunt hierover alleen op dinsdag tussen 09:00 en 11:00 bellen”
zei de juffrouw met zo’n onaangenaam, randstedelijk kapsonesaccent, buiten de
Randstad vooral bedoeld om de niet-randstedelingen ter plaatse de indruk te
geven dat het hier een heel belangrijke instantie betreft die zich niets, maar
dan ook niets laat aanleunen door de plaatselijke boerenbevolking. Ondanks het
feit dat ik al wist dat ik eigenlijk alleen maar op dinsdag kon bellen zei ik
alleen maar “Oh” en hing enigszins beduusd op. Het was de
Randstadtrut nog gelukt mij te intimideren ook. Daarna bedacht ik echter
“Ik wil alleen maar een korte vraag stellen, wat denkt dat mens wel en
bovendien ben ik potverhierenginder zélf in de Randstad geboren”. Dus ik
belde toch weer terug.
“U kunt hierover alleen op dinsdag tussen 09:00 en 11:00 bellen” zei
diezelfde sikkeneurige stem weer.
“Luister eens, ik hoef maar één korte vraag te stellen, ik kan me niet
voorstellen dat er in dat hele gebouw van jullie nou niet één persoon rondloopt
die even de gelegenheid heeft een antwoord te geven!” antwoordde ik hevig
geïrriteerd.
“Ik vind u erg negatief”
Nu zijn er weinig dingen die mij in een negatievere stemming brengen dan het
verwijt dat ik negatief zou zijn op een moment dat ik ook daadwerkelijk ben,
dus ik kon niet anders dan dit hartgrondig beamen.
Ik kreeg na enig nadrukkelijk gezucht dan toch iemand te spreken die mij heel
prettig hielp. Dat was dan ook gewoon een Brabander, mensen van het slag
“als jij niet moeilijk doet, doe ik het ook niet”. En zolang mensen
maar niet zeggen dat ik negatief ben doe ik niet moeilijk.
Je kunt namelijk best negatief en toch makkelijk zijn, volgens mij. Positieve
mensen, die zijn pas moeilijk! Die willen de hele tijd maar van alles, nieuw
behang of zo, net als je even lekker met een glas wijn in je gemakkelijke stoel
zit, nadenkend over de ondergang van de wereld. Maar ik dwaal af.Jaren later woonde ik alweer geruime tijd in de mij uiteindelijk toegewezen
Studio, dit wil zeggen een wat ruim uitgevallen kamer die alle
functionaliteiten van een complete woning in zich verenigt, behalve dan
gelukkig de sanitaire, die in een afgescheiden deel zijn ondergebracht. Mijn
inkomen was inmiddels behoorlijk gestegen (dalen had dan ook nauwelijks gekund)
en dus zocht ik eens een andere, ‘echte’ woning en wilde mij bij een makelaar
hier ter stede, die ook woningen verhuurde, in gaan schrijven (kopen was eind
jaren negentig al een utopie aan het worden voor mensen met een normaal
inkomen, maar het duurde nog jaren voordat de regering dat ook in de gaten
kreeg).
Voor de inschrijving moest ik een formulier met daarop de hoogte van mijn
inkomen invullen, diverse documenten die dat konden staven leveren en ook nog
een bewijs van goed betalingsbedrag van mijn huidige verhuurder kunnen laten
zien.
Dit laatste nu vertikte ik (alhoewel ik altijd een vlekkeloos betaalgedrag
vertoond heb) omdat ik mij niet als een schooljongen wenste te laten behandelen
die een handtekening van zijn ouders op zijn rapport moet laten zetten.
In een roes van assertiviteit ben ik ook nog met dat formulier naar die
makelaar gestapt om ze even expliciet uit te gaan leggen dat ik niet gediend
was van dat soort vragen.
“Maar dan kunnen we u niet inschrijven” zei het meisje achter de
balie verbaasd.
“Dan schrijft u me maar niet in.”
Dit scheen allemaal heel normaal te zijn maar ik vond dat dus niet normaal. De
wereld paste zich nu maar eens aan mij aan in plaats van andersom. Aangezien
dit nog even kon gaan duren heb ik het hele idee van een nieuwe woning van me
af gezet en ben gewoon blijven wonen waar ik nu, zeven jaar later, nog steeds
woon. De wereld heeft zich nog niet aangepast.”
Het scenario dat ik in de tweede alinea schetste lijkt profetisch te zijn geweest, want heeft zich vrijwel op die manier voltrokken. Kortgeleden kreeg ik namelijk dan eindelijk weer eens de mogelijkheid tot verhuizen, nog steeds in diezelfde studio wonende. En ik moest daar dan ook bijna wat je bejaard zou kunnen noemen voor worden, met mijn 59 jaar. En dan ben ik er in feite nog met voorrang tussengeschoven, waarschijnlijk omdat ik een woning bezet hield die veel beter aan een student, iemand met een minimuminkomen – zoals ikzelf toen ik er in 1995 in trok – of uitkering toegewezen kon worden. Ik denk dat ik nog net op tijd was om deze toch wel ontzagwekkende onderneming nog fysiek aan te kunnen, en kijk nog steeds een beetje verbaasd om me heen in het besef dat ik dit hele appartement zelf geschilderd heb.
Het schokkendste aan dit hele relaas is dat er in die vijfentwintig jaar vanaf het begin ervan tot nu, niets aan die situatie verbeterd is, dat de huren, wachttijden en het tekort aan betaalbare woningen na 25 jaar neo-liberalisme alleen nog maar verder opgelopen zijn. Weinig taken van de overheid zijn zo schandalig verwaarloosd over zo’n ontzagwekkend lange periode als die van het garanderen van goede huisvesting voor de bevolking. Er zijn vrijwel geen periodes in de naoorlogse Nederlandse geschiedenis zonder woningnood geweest.
(Foto: Centrum Eindhoven, door Arno van den Tillaart from Eindhoven, Netherlands, CC BY 2.0 <https://creativecommons.org/licenses/by/2.0>, via Wikimedia Commons)