Er is een nieuw slachtoffer van Asschers Wet Werk en Zekerheid: moi.
Ik zit nu zielig achter de begonia’s. Ik hef het glas. Ledigheid is een gave.
Ach zekerheid, ik ben nooit op zoek geweest naar zekerheid. Ik vind de verzorgingsstaat maar zozo: een zoethoudertje van de sociaaldemocraten, een instrument om het volk te sussen, een manier om problemen onder de zoden te schuiven, het volk rustig te houden.
Dat wil niet zeggen dat ik voor ultieme flexibiliteit ben, wel dat de flexibiliteit van de werknemer en die van de werkgever op elkaar moet zijn afgesteld.
Asscher ging er met de invoering van zijn wet van uit dat werkgevers werknemers een vaste baan zouden geven als ze werden gedwongen werknemers na twee jaarcontracten een half jaar naar huis te sturen. En hij ging ervan uit dat werknemers daar baat bij zouden hebben.
Hij zag niet dat het zo niet werkt. De meeste werkgevers (en zeker niet die afhankelijk zijn van steeds veranderende subsidievoorwaarden) zijn niet van plan werknemers vast in dienst te nemen. Ze ruilen simpelweg het ene poppetje in voor het andere. Als het werk maar gedaan wordt, de rest is van geen belang. Op hoop van zegen. Want je weet nooit wat er gebeurt met steeds nieuwe mensen over de vloer.
Asscher heeft geen persoonlijke ervaring op dit terrein natuurlijk, hij en zijn medewerkers weten niet hoe het is om flexcontracten te hebben. Hij en zijn medewerkers weten niet hoe het is om flexibel te willen werken, met een los dienstverband. Flexibel werken kan voordelen bieden voor werknemer en werkgever. Als de regels zijn gemaakt om flexibele arbeid te ondersteunen. Er zou zomaar een systeem mogelijk zijn waarin zowel werkgever als werknemer baat hebben bij flexibele contracten.
Deze wet beantwoordt niet aan die voorwaarde. De Wet Werk en Zekerheid ondergraaft flexibiliteit door werknemers afhankelijk te maken van de keuze van de werkgever. De werkgever kiest – uit angst voor inkomstenverlies – al snel voor ‘de carrousel’. In veel bedrijven is het een komen en gaan van mensen, er wordt vaak afscheid genomen, het is een mallemolen. Dat is niet goed voor het bedrijf, de cohesie wordt constant ondergraven, steeds weer moeten mensen worden ingewerkt, en steeds weer is er onvrede, onzekerheid.
Dat sociale aspect wordt door de wetgever consequent genegeerd. Het gaat enkel om het veronderstelde economische voordeel. Maar dat voordeel wordt teniet gedaan door groeiende onvrede, ontevreden werknemers en een krimpende cohesie.
De wet heeft voor mij verkeerd uitgepakt. En met mij voor tienduizend anderen.
De enige mogelijkheid om aan het werk te blijven is nu voor mij ergens een vast contract te bemachtigen. Dat wil ik niet (ik wil wat meer vrijheid), maar de wetgever dwingt me er toe. De flexcontracten zijn te kort geworden, en de tijd dat je buitenspel wordt gezet (werkeloos wordt verklaard) is te lang geworden.
Een mislukte wet, vast goed bedoeld. Maar niet goed doordacht. Een laatste stuiptrekking van de sociaaldemocratie. Een poging om overtuigingen uit de 20ste eeuw te verlengen. Hijgend en zuchtend.
Hoho, dat betekent niet dat er geen voordelen zijn in het systeem ‘Vadertje Staat zorgt voor je’. Natuurlijk zijn die er, maar de vraag is of die een wezenlijk verandering op gang brengen of het onderliggende economische systeem enkel proberen te verzachten. Hetgeen toch is wat de sociaaldemocratie (de christendemocratie is daarin meegegaan) de laatste eeuw hebben gedaan.
Wezenlijke veranderingen komen van onderen. De wil om flexibel te werken is daar een van. En dat staat los van het belang van bedrijven om werknemers al dan niet makkelijk te kunnen ontslaan. De flexwerker wil meer ruimte, meer vrijheid, en niet worden beperkt door achterhaalde wetten.
Kan een slimme juriste zich daar eens over buigen?
Ja, een vrouw graag. Mannen zijn zo ouderwets.