Weemoed naar de wereld van voor Wiegel

Laat ik u eens lastigvallen met dromen die ik op achtereenvolgende dagen heb gehad.
Ze spelen zich af in het decor van een andere wereld. Wel in de universitaire wereld van tussen de veertig en vijftig jaar geleden.
De wereld waarin er studentenhuisvesting was. Officieel moest je om op zo’n kot te wonen aantoonbare vorderingen maken in de studie. De grap was dat men juist vastliep, op die Caledonia in de verre westelijke haven. Of op die studentenflat aan de rand van de stad waarin je met drieëntwintig anderen een studentenbestaan deelde, dat apart uitgelegd moet worden aan mensen die bij “student” nu denkt aan een brallende biertjesdrinker. (Ik heb het over Amsterdam).

De universiteitsbibliotheek had studiezalen waar je omgeven door anderen die ook aan het studeren waren – wat aanmoedigend werkte – je concentreerde op het een en ander. In de kantine tussendoor kon je voor een kwartje koffie drinken. Tot middernacht kon je op de zaal zitten, ik heb het zelf nooit gedaan maar daarna kon je alsnog een uur pils (niet: “bier”) tot je nemen in een echte mensenkroeg in de buurt.

In die omgeving speelden mijn dromen zich af en in de vage schare studenten waar de ikfiguur bij hoorde sprong een grijze, ouwelijke man er uit. Wat doet die hier? vraagt de ikfiguur zich af.
Een manier van uitleggen van droombeelden, de manier voor den Modernen Mensch althans, is dat iedere persoon in de droom voor de dromer zelf staat. Degenen die er in optreden en die herkenbaar zijn zijn echt niet diegenen die je meent te herkennen. Er valt wel iets op af te dingen maar het is ook niet te ontkennen. Welnu, ik ben zelf natuurlijk die oude man die verdwaald is in mijn jongerenwereld van vroeger.

Het is de wereld waarin niet alleen studenten ontvangers waren van wat ik toen nooit de weldaden van de verzorgingsstaat zou hebben genoemd. Huisvesting, een huisartsenpraktijk voor studenten, goedkope voedselvoorziening (“Mensa-eten is verantwoord” kraaiden de studentenartsen), faciliteren van studeren tussen anderen die het ook doen, wat stimulerend werkte – en de meeste voorzieningen konden ook gebruikt worden door anderen, jong of niet meer jong. De wereld van de verzorgingsstaat dus, waarin niet het lekker veel geld verdienen voor degenen die de voorzieningen aanboden vooropstond.

Ik heb ooit in gesprek met een oudere kameraad – ach wat, ben ik dat niet zelf ook inmiddels – vastgesteld dat het wel lijkt of wij anarchisten de laatste verdedigers van de verzorgingsstaat zouden zijn. Bijstand zonder verplichte “tegenprestatie”. Betaalbare huisvesting van behoorlijke kwaliteit (“volkshuisvesting” heette dat departement, toen “wonen” en toen helemaal niets meer), openbare gezondheidszorg (“Volksgezondheid” is nog net niet geschrapt), onderwijs en studie die niet als investering voor de nooit komende Goede Baan worden opgevat.
Als alleen anarchisten nog voor deze staat opkomen – proef de paradox – is het toch wel behoorlijk ernstig.
Zijn er verder geen mensen die loeren naar de anderen en die liefst zelf ook afgeknepen worden als anderen het maar niet een beetje beter hebben? De gluur- en lekker-veel-geld-verdiensamenleving waarin afpakjesavond gevierd wordt als doel van de Meerderheid.

Het is het verschil tussen de wereld waarin sociaal-democraten, christen-democraten en liberalen het eens waren over het idee van een enigszins zorgzame samenleving. Die repressieve trekken had en het is een schokkende ontdekking dat het beklemtonen daarvan achteraf een beetje een luxe was. We konden nu eenmaal niet voorzien wat er na sociaal-/christen-democratie en echt liberalisme zou komen. En dat het wel degelijk van belang is het bestaan onder het kapitaal voor zoveel mogelijk mensen draaglijk te maken.

Maar als de verzorgingsstaat het nu moet hebben van een links van links dat helemaal niet meer bestaat (PvdA, SP en GL zijn ten hoogste middenpartijen, à la de Democraten in de VS) dan is die verdoemd. En als de verzorgingsstaat onderwerp van dromen is geldt dat ook.

Er zijn meer gedachten die ik hierover wilde opschrijven wellicht, maar er kwam een korte ziekenhuisopname tussendoor – “U moet vette boterhammen eten”, dan voel je plotseling weer wat verzorgingsstatigs; maar geen Angelusgebed om twaalf uur – en een update van het opmaakscherm hier waardoor ik mij verder enigszins ontpippeld voel. Verdere gedachten volgen nog, als u begrijpt waar ik heen wil. Het verschil tussen de wereld van Den Uijl en die van Wiegel en zijn opvolgers, bij wie ook Kok en Bos horen, daar draaide het om, en omdat de titel allittereert laat ik het zo.

– Uitgelicht: het openen van een mensa was een ernstige zaak in 1952. Videostill